maandag 24 april 2017

Over de inzet voor vluchtelingen en milieu


 

Als missiesecretaris van het Aartsbisdom Utrecht heeft Ina van de Bunt zich ook hard gemaakt voor de opvang van vluchtelingen en duurzaamheid als onderdelen van het missionaire werk. Dat heeft u ongetwijfeld gemerkt als MOV-vrijwilligers of pastorale beroepskrachten in het aartsbisdom Utrecht. Die gedrevenheid bracht zij ook in op landelijke niveau. Een voorbeeld mag volstaan. Vijf jaar geleden hebben de missiesecretarissen geprobeerd om een landelijke cursus voor MOV-werk te ontwikkelen. Ina bood direct aan om een bijeenkomst over ‘MOV en duurzaamheid in de praktijk van alledag’ te ontwikkelen. Om verschillende redenen is die cursus er nooit gekomen, maar dat lag niet aan Ina’s uitwerking van deze bijeenkomst.

Het past dan ook, dat ik als collega-missiesecretaris en medewerker diaconie de zin voorgelegd heb gekregen: “Vanuit de katholieke geloofsgemeenschap moeten we praktisch betrokken blijven bij vluchtelingen en milieu, omdat …” 

Je kan hierop heel ingewikkelde en doorwrochte antwoorden geven, maar ik houd het graag eenvoudig. Dat blijft makkelijker hangen, de uitvoering in de praktijk is al moeilijk genoeg. Mijn antwoord is kort en bondig: “Vanuit de katholieke geloofsgemeenschap moeten we praktisch betrokken blijven bij vluchtelingen en milieu, omdat …deze werken van barmhartigheid niet alleen een dienst aan mensen zijn, maar ook aan God.”

Ik wil dit antwoord toelichten met behulp van drie Afrikaanse hongerdoeken. Hongerdoeken, omdat deze geloofsdoeken bekend zijn bij veel MOV-groepen, maar naar mijn mening te vaak alleen als kunstwerk aan de muur hangen. De verbeelding op de doek wordt te weinig gezien als een uitnodiging tot dialoog en daarmee tot reflectie en aansporing tot actie. En Afrikaanse hongerdoeken, omdat Ina’s missionaire hart in Afrika ligt.

 

  1. Hongerdoek ‘God onder ons’


 

In 2011 verscheen de hongerdoek ‘God onder ons’, gemaakt door de Togoleze kunstenaar Sokey Edorh. Edorh verbeeldt op deze doek het verhaal van het Laatste Oordeel uit Mt. 25 in de context van een Afrikaanse sloppenwijk. Allerlei elementen uit dit verhaal zijn met enig speurwerk te herkennen. De rechterstroon, de bokken en de schapen, de hongerigen te eten geven, de dorstigen laven, de zieken bezoeken, de naakten kleden, de gevangenen bezoeken en de vreemdeling opnemen. In het bijbelverhaal van Matteus gaat het om heel concrete, persoonlijke handelingen die te maken hebben met het leven van alledag en inspelen op basisbehoeften van mensen: water en voedsel, kleding, een dak boven je hoofd en aandacht. Edorh neemt de vrijheid om niet alleen individuele handelingen uit te beelden, maar soms ook collectieve en meer structurele varianten: de vrouwen die het land bewerken, de vrouw met de waterkar, de gezondheidskliniek, de wever met zijn weefgetouw. En hij breidt het aantal werken van barmhartigheid uit. De traditie had al als zevende werk de doden begraven toegevoegd, verscholen herkenbaar in een rouwstoet. Edorh vindt het van belang, dat kinderen kind mogen zijn, dat zij mogen spelen en goed onderwijs ontvangen. Je kunt dan ook op verschillende plekken spelende en lerende kinderen ontdekken.

Deze hongerdoek nodigt uit om na te denken over andere eigentijdse werken van barmhartigheid. Het lijkt wel, of paus Franciscus daarnaar geluisterd heeft. In zijn Boodschap voor de Wereldgebedsdag voor het behoud van de schepping op 1 september 2016 stelde hij als achtste werk voor het behoud van het gemeenschappelijk huis. Ik citeer: “Als geestelijk werk van barmhartigheid, vraagt het behoud van het gemeenschappelijk huis “een erkentelijke beschouwing van de wereld”, die “het ons mogelijk maakt door ieder ding een onderricht te ontdekken dat God ons wil meedelen”. Als lichamelijk werk van barmhartigheid, vraagt het behoud van het gemeenschappelijk huis de “eenvoudige dagelijkse gebaren, waarbij wij de logica van geweld, uitbuiting, egoïsme doorbreken (...) en het wordt zichtbaar in alle handelingen die een betere wereld trachten op te bouwen.” Einde citaat. De paus ziet dus de inzet voor het milieu evenzeer als een werk van barmhartigheid als de opvang van vluchtelingen.

Kijken we met dit inzicht nog eens naar de hongerdoek dan valt mij op, dat vanuit de blauwe hemel en de duif een door het Goddelijk licht beschenen driehoek te zien is, waarbinnen een aantal werken van barmhartigheid gesitueerd zijn. Het gaat daarbij vooral om de hongerigen te eten geven, de dorstigen te drinken geven, de zieken bezoeken en de naakten kleden. Het zal toeval zijn, maar deze werken van barmhartigheid vormen wel de kern van het traditionele Missie en Ontwikkelingswerk. De meeste Vastenactie- en Adventsactieprojecten bewegen zich op deze terreinen. Ook buiten de oplichtende driehoek herkennen we een aantal werken van barmhartigheid, waardoor we God kunnen ontmoeten. Laten de opvang van vluchtelingen en het milieu nu net aan de randen van de doek gesitueerd zijn, resp. rechtsboven bij de bootjes en linksboven bij de olie-installaties en het oerwoud dat daardoor verdrongen wordt. Beleid moet je niet op een toevallige hongerdoek baseren. Liefde moet georganiseerd worden, heb ik geleerd uit ‘Deus Caritas Est’. Dat geldt ook voor de liefdewerken van de vluchteling opvangen en de zorg voor de schepping, ons gemeenschappelijk huis. Het is voor mij alleen de vraag, of je die werken van barmhartigheid moet toewijzen aan de parochiële MOV-groepen. Juist op het niveau van de fusieparochies zouden die taken ook kunnen worden opgepakt door mensen, die in het bijzonder geraakt worden door deze noden.

 

  1. Hongerdoek ‘Behoud de schepping’




De hongerdoek ‘Behoud de schepping’ is nog twee jaar ouder en gemaakt door de Nigeriaanse kunstenaar Tony Nwachukwu. De doek bestaat grofweg uit vier beeldvlakken. Een donker bruinblauw vlak linksonder met een angstig kind op een chemisch vat in een rivier. Daarboven een lichtbeige vlak met een arm met uitgestoken vinger, die raakt aan de handvat van een boekrol. Rechtsboven een wit vlak met een uitgerolde Thora-rol, waarop allerlei afbeeldingen uit het scheppingsverhaal staan. En rechtsonder een groen vlak met zes mensen uit verschillende continenten. Elke persoon heeft een gave bij zich: een vis in water, planten in een pot, een vogel, een olielamp, een geneeskrachtige plant en een roodbruin lam.

De hongerdoek dateert uit 2009, maar de afbeelding krijgt bijzonder reliëf, als je hem beschouwt, terwijl je de encycliek Laudato Si’ leest. Hoofdstuk 1 schetst een aantal milieuproblemen, zoals vervuiling en klimaatveranderingen, water, het verlies van de biodiversiteit, de achteruitgang van de kwaliteit van menselijk leven en de wereldwijde ongelijkheid. Zonder veel moeite kunnen deze problemen gekoppeld worden aan de gaven in de handen van de mensen rechtsonder. Hoofdstuk 2, 3 en 4 geven een kompas om deze situatie te beoordelen. Hoofdstuk 2 behandelt uitvoerig de schepping in de Bijbel, te beginnen bij Genesis. De zes dagen van de schepping zijn duidelijk te herkennen op de boekrol, maar dat geldt ook voor andere bijbelse noties. De hoofdstukken 3 en 4 gaan over het technocratisch paradigma en de noodzaak van een integrale ecologie. Het linkervlak laat de gevolgen zien van het technocratisch paradigma en de noodzaak van een integrale ecologie. Net als de paus wijst Nwachukwu de techniek niet af, maar hij moet wel goed gebruikt worden. Zie de groene fabriek rechts.

De laatste twee hoofdstukken gaan over de noodzaak van politieke veranderingen op macroniveau en van een ecologische bekering en een nieuwe levensstijl op microniveau. De wereld is ons gemeenschappelijk huis, die we samen moeten bewonen. De zes wereldbewoners verbeelden dat en de gaven die zij in hun hand hebben geven evenzovele terreinen aan, waarop wij onze levensstijl kunnen veranderen: de omgang met water, met landbouwproducten, met dieren en hun natuurlijke leefomgeving, met fossiele brandstoffen en andere grondstoffen, met natuurlijke geneesmiddelen en de patenten erop en met de biodiversiteit. Dat zijn ook terreinen waarop we als individuele gelovigen en als plaatselijke geloofsgemeenschappen acties kunnen opzetten. Het behoud van het gemeenschappelijk huis als werk van barmhartigheid vraagt de nodige uitwerkingen.

 

  1. Hongerdoek ‘Ik ben omdat wij zijn’


Wat mij in de eerste hongerdoek over de werken van barmhartigheid intrigeert is het verschil met traditionele verbeeldingen van de werken van barmhartigheid, zoals we die bijvoorbeeld kennen van de Meester van Alkmaar. In de schilderijen uit de Middeleeuwen en de Gouden Eeuw worden de liefdewerken meestentijds uitgevoerd door welgestelden. Er is duidelijk sprake van een asymmetrische verhouding, die je ook kan duiden als paternalisme. Kijk dan nog eens naar de doek van Edorh. Het zijn geen blanken, die zorgen voor de arme krottenwijkbewoners. Er is eerder sprake van zelfhulp. De Afrikaanse bewoners helpen elkaar. Samen zorgen zij voor ontwikkeling van de wijk.


 

Die horizontale diaconale verhouding komt ook tot uitdrukking in de nieuwste hongerdoek van de Nigeriaanse kunstenaar Chidi Kwubiri. Mensen zijn geen individuen, maar personen in een relatie. ‘Ik ben, omdat jij bent en jij bent, omdat wij zijn.” Omdat wij mensen allen kinderen van God zijn, zijn wij gelijkwaardig en staan wij, ondanks al onze verschillen, in een horizontale relatie met elkaar.

Zo bezien is een vluchteling evenzeer mens als wij die hier al geruime tijd wonen en mogen ook zij genieten van de schepping.

De hongerdoek van Kwubiri roept ons op in elke relatie recht te doen aan deze horizontale verhouding. Mt 25 herinnert ons er aan, dat elke ‘minste der Mijnen’ ook waard is om te leven en menswaardig behandeld te worden. Mensendienst is Godsdienst. Immers: al wat je aan de minsten der mijnen hebt gedaan, heb je aan Mij gedaan.

Ik speur iets van Gods aanwezigheid in de ontmoeting tussen de twee mensen op deze hongerdoek in het licht dat tussen hen aanwezig is. En zo komt echt menszijn aan het licht.
 
Door de goede werken te doen van het opvangen van vluchtelingen en de inzet voor het milieu helpen we mee om Gods aarde bewoonbaar te laten blijven voor alle mensen.

 

Dijnselburg, 21 april 2017
 
Jan Maasen