donderdag 28 januari 2021

HUIZEN VAN GASTVRIJHEID

Eind 2020 verscheen de Nederlandse vertaling van Jim Forest’s biografie van Dorothy Day (1897 – 1980). Begonnen als journaliste en activiste die veel verbleef in socialistische en anarchistische kringen, bekeerde zich zich in 1927 tot het katholicisme, maar bleef zich haar leven lang inzetten voor rechtvaardigheid, vrede en burgerrechten. Day richtte in 1933 de Catholic Worker op, een krant waaruit weldra een beweging groeide die ook nu nog praktische hulp verleent aan mensen in nood. Het idee van een katholieke krant, gericht op de arbeiders, ontstond in een ontmoeting, die zij eind december 1932 had met Peter Maurin (1877 – 1949). Maurin was een Franse immigrant, die negen jaar lid was geweest van de Broeders van de Christelijke Scholen (La Salle), een onderwijscongregatie, en daarna betrokken raakte bij Le Sillon, maar afhaakte toen die beweging zich steeds meer ging richten op politieke actie. Hij vertrok naar Canada en de Verenigde Staten om zich uiteindelijk in New York te vestigen. Jarenlang was hij vervreemd van de kerk, maar na een religieuze ervaring eind jaren twintig leidde hij een vroom, uiterst sober en celibatair bestaan. Hij had een programma voor sociale vernieuwing ontwikkeld, dat hij de ‘groene revolutie’ noemde en stoelde op drie pijlers:

  •          stichten van huizen van gastvrijheid in de stad om voor de behoeftigen te zorgen.
  •          oprichten van landelijke boerengemeenschappen om stadsbewoners agrarisme te leren en een beweging terug naar het land aan te moedigen
  •          opzetten van rondetafelgesprekken in gemeenschapscentra om het denken te verhelderen en actie te ondernemen.

Voor die revolutie was een radicale katholieke krant nodig, die de katholieke sociale leer kon verspreiden en initiatieven zou bevorderen, die die vreedzame omwenteling naderbij zou brengen. Zou Dorothy die krant niet kunnen gaan uitgeven? Uit die ontmoeting is de Catholic Worker voortgekomen en een jarenlange samenwerking tussen Dorothy Day en Peter Maurin.

 


Eenvoudig essay

Maurin schreef veel korte kernachtige teksten, die hij ‘eenvoudige essays’ noemde. Al in het oktobernummer van 1933 van de Catholic Worker publiceerde hij onderstaande tekst over de plicht tot gastvrijheid:

 

Mensen in nood

die niet bang zijn om te bedelen,

geven aan anderen die niet in nood verkeren,

de mogelijkheid om goed te doen

omwille van het goede.

 

De moderne samenleving noemde de bedelaar

een schooier en nietsnut

en behandelt hem als uitschot.

Maar de oude Grieken zeiden

dat mensen in nood

ambassadeurs zijn van de goden.

 

Ook als je

schooier of nietsnut wordt genoemd,

ben je in feite

ambassadeur van God.

 

Als Gods ambassadeur

moet voedsel, kleding en onderdak

aan je worden gegeven

door degenen die hiertoe in staat zijn.

 

Islamitische leraren vertellen ons

dat God gastvrijheid verlangt.

En gastvrijheid wordt nog steeds geboden

in islamitische landen.

 

Maar de plicht tot gastvrijheid

wordt niet onderwezen of in de praktijk gebracht

in christelijke landen. (Forest, p. 140)

 

Christuskamer

De bedelaar als ambassadeur van God, de bedelaar die anderen in staat stelt om goed te doen – het zijn gedachten uit de oudheid en de vroege kerk waardoor Maurin zich laat inspireren. Forest geeft aan, dat Basilius de Grote een van zijn helden was, omdat die in Cappadocië een ‘stad van gastvrijheid’ had gesticht, waar gratis voedsel, onderdak en medische zorg werd geboden. In zijn ogen had Basilius op grote schaal gedaan wat veel christelijke families op kleine schaal konden doen: een kamer beschikbaar stellen voor gastvrijheid. Maurin noemde dat “een Christuskamer”, een term die hij had gevonden bij Hieronymus.

Hij was opgetogen door de ontdekking, dat tijdens het concilie in de Noord-Afrikaanse stad Carthago in het midden van de vijfde eeuw bisschoppen werden verplicht in iedere parochie een gastenverblijf (of huis van gastvrijheid) op te richten. “Dit moesten plekken zijn waar armen, zieken, wezen, ouderen, reizigers, pelgrims en allerlei mensen in nood konden worden ontvangen. Deze praktische gastvrijheid was gebaseerd op de verbondenheid van Jezus, zijn identificatie zelfs, met iedere mens in nood.” (p. 141) Deze traditie van gastvrijheid wordt nog altijd in veel kloosters gepraktiseerd, hoewel vaak op beperkte schaal. De Regel van Benedictus verplichtte ieder klooster om “elke gast te ontvangen alsof deze gast Christus zelf is.” Maurin vond dat deze traditie nieuw leven ingeblazen moest worden op parochieel niveau.

 


Huizen van Gastvrijheid

Hij was er een groot voorstander van, dat mensen persoonlijke verantwoordelijkheid namen om mensen in nood te helpen en die taak niet zouden afschuiven aan instituties of de staat. De werken van barmhartigheid moesten weer deel gaan uitmaken van een christelijke levensstijl en die stijl zou ook wat moeten kosten aan zelfopoffering en inzet.

 

Vandaag hebben we

Huizen van Gastvrijheid nodig

net zozeer

als vroeger

of misschien nog wel meer.

 

We hebben parochiehuizen

voor de priesters,

parochiehuizen

voor onderwijs,

parochiehuizen

voor vrijetijdsbesteding,

maar geen parochiële

Huizen van Gastvrijheid.

 

De armen zijn

de voornaamste kinderen

van de Kerk

dus de armen

komen op de eerste plaats.

 

Mensen met een huis

zouden een kamer van gastvrijheid moeten hebben,

zodat ze onderdak kunnen beiden

aan de armen in de parochie.

 

De overige

behoeftige leden

van de parochie

zouden onderdak moeten krijgen

in het parochiehuis.

 

Meubels, kleding en voedsel

zouden moeten worden gestuurd

naar alle behoeftige leden

van de parochie

vanuit het parochiële

Huis van Gastvrijheid. (p. 142-143)

 

Een eenvoudig, maar uitdagend concept, zowel voor individuen als parochies. En het bleef niet bij woorden. De eerste krant werd gemaakt aan de keukentafel in het appartement van Dorothy Day, waar ze met haar broer woonde. Toen die vertrok, nodigde Dorothy Peter Maurin en twee anderen uit om de kamer die was vrijgekomen te delen. Het huis werd een zoete inval voor andere redactieleden en ook mensen in nood klopten aan voor hulp. Op een dag in december 1933 stond een dakloze jonge vrouw voor de deur met de mededeling: “Ik heb begrepen dat u een huis van gastvrijheid hebt.” Dorothy antwoordde, dat ze er wel over geschreven hadden, maar nog geen tijd hadden gehad om het in praktijk te brengen.  Diezelfde middag nog huurde ze een woning in het complex en het eerste huis van gastvrijheid was een feit. Kort daarna werden andere huizen aangekocht.

 

Een uitdagend voorstel

The Catholic Worker groeide uit tot een nationale beweging. In 1936 waren er al 33 Catholic Worker-huizen, verspreid over heel de VS.  In een artikel voor het tijdschrift Commonweal schreef Day in april 1938: “Ik heb natuurlijk alle huizen van gastvrijheid bezocht die door Catholic Workergroepen worden gerund, en ze hebben allemaal dezelfde moeilijkheden en problemen en worden allemaal op dezelfde manier geleid. Ze begonnen allemaal zonder geld. Een kleine groep mensen kwam bij elkaar, besloot dat ze een hoofdkantoor wilden voor propaganda en bijeenkomsten, en huurden een winkel voor tien of vijftien dollar per maand. Geen van hen wist ooit waar de huur van de volgende maand vandaan zou moeten komen. Meestal was er geen geld voor verf of zeep of dweilen of bedden of fornuizen of bekers. Maar beetje bij beetje werden deze dingen bijgedragen. De meesten van hen begonnen angstig en gaan nog steeds angstig verder. Als iemand van hen ooit had gedacht dat ze de aantallen die ze nu te eten geven zouden moeten voeden, zouden ze nooit de moed hebben gehad om te beginnen. (Oh, wij kleingelovigen!) De meesten van hen aarzelden enige jaren voordat ze begonnen met de eindeloze taak om degenen die kwamen te voeden. Want zodra het eten begon - zodra de sfeer van gastvrijheid voelbaar werd - vormden zich rijen voor de deur en die gingen dag in dag uit door.”



Het ging daarbij in deze crisisjaren om behoorlijke aantallen. In New York serveerden ze elke ochtend 1000 maaltijden, in Boston 250, in Pittsburgh 200, in Detroit 400, enz. Ze beschouwde dit verstrekken van maaltijden niet alleen als een typisch werk van het lekenapostolaat, maar vond ook dat de gelovigen de handen uit de mouwen moesten steken en deed een beroep op de persoonlijke verantwoordelijkheid van een ieder. In een biografie over pater Damiaan van John Farrow had zij gelezen, dat in de Middeleeuwen melaatsheid wijd verspreid was en dat in die tijd alleen al in Frankrijk 2000 leprozerieën werden gerund door religieuzen. Zouden dan nu niet in een tijd, dat werkeloosheid in de Verenigde Staten een even grote plaag was, gelovigen tweeduizend huizen van gastvrijheid kunnen beginnen en die gedurende enige generaties runnen totdat de samenleving een nieuwe sociale orde zou kennen?

Tweeduizend huizen van gastvrijheid zijn het niet geworden, maar tegenwoordig kent de Catholic Worker-beweging in de Verenigde Staten ruim 175 huizen. Sinds het eind van de jaren tachtig heeft de beweging ook wortel geschoten in Europa. In Nederland werd het eerste huis van gastvrijheid geopend in 1988 in Amsterdam Zuid-Oost onder de naam ‘Jeannette Noëlhuis’. Vorig jaar startte een tweede huis in Amstelveen. Hoe verschillend ook, alle Huizen van Gastvrijheid hebben een leefwijze gemeen met gebed, gastvrijheid, directe maatschappelijke actie en eenvoud als centrale elementen.

 

Voornemens

Zou het idee van een ‘Huis van Gastvrijheid’ ook richtinggevend kunnen zijn voor de (verdere) ontwikkeling van de parochiële diaconie anno 2021?

Het kan in ieder geval bogen op stevige wortels in de traditie. Ik wil de genoemde wortels graag verder onderzoeken, maar ik denk ook aan latere ontwikkelingen als gasthuizen en hofjes. De hofjes zijn ontstaan uit vrijwoningen achter op het erf, die gratis beschikbaar werden gesteld aan armen en mensen met een gebrek. Die vrijwoningen werden in de veertiende en vijftiende eeuw soms ook ‘Goidscameren’ genoemd. (Zie mijn recensie van 'Tussen 'Goidscameren' en hofjes') ‘Godskamer’ en ‘Christuskamer’ duiden wel op enige verwantschap.

Het biedt ook nu aanknopingspunten. Ik denk dan aan een diaconaal centrum, maar ook aan de oproep van paus Franciscus tijdens de vluchtelingencrisis 2015 om als individu een vluchteling bij je thuis op te nemen of als parochie een gezin in het parochiehuis of pastorie. En nog als medewerker diaconie in het dekenaat Het Groene Hart heb ik meegewerkt aan ene brochure van de Pastorale Dienstverlening van het bisdom Rotterdam over gastvrijheid als kenmerk van diaconaal handelen.

 

Literatuur

Jim Forest, Alles is genade. Een biografie van Dorothy Day, Uitgeverij Damon, Eindhoven, 2020

Dick E.H. de Boer, Tussen 'Goidscameren' en hofjes. De ontwikkeling van charitas en ouderenzorg in Nederland tot ca. 1600, Hofjesreeks deel V, Uitgeverij Van Stockum, Den Haag, 2020

Dorothy Day, Houses of Hospitality, in Commonweal Magazine, 15 april 1938 (https://www.commonwealmagazine.org/houses-hospitality)

Paul Bergmans en Jan Maasen (red), Gastvrijheid als kenmerk van diaconaal handelen, PD bisdom Rotterdam, 2004