De beproeving van
Lough Derg
Dat is anders voor
Station Island. Al bijna duizend jaar staat dit eiland bekend als een
pelgrimsoord voor mensen die op zoek zijn naar boetedoening en vergeving. Het
verblijf op Station Island is ook anno 2014 heel spartaans en ascetisch;
boetedoening staat voorop. Daarmee is het een wat vreemde eend in de bijt van
pelgrimsoorden. De tocht naar ‘St Patrick’s Purgatory’ wordt niet gemaakt,
omdat op het eiland Christus heeft verbleven of Maria is verschenen, of omdat
er een heilige is overleden of dat er relieken bewaard worden. Geen van deze
klassieke redenen maakt Lough Derg tot een pelgrimsoord. Pelgrims komen hier
naar toe omdat zij hier iets willen beleven: boetedoening, verzoening,
bekering, healing. En soms ook wel uit nieuwsgierigheid. Want een glimp
opvangen van het vagevuur of de onderwereld, overkomt je ook niet elke dag.
In de Middeleeuwen,
van de twaalfde tot de zestiende eeuw, was Lough Derg een internationaal
befaamd pelgrimsoord. Van heinde en ver kwamen er pelgrims op af, en onder
hen nogal wat ridders. Na twee weken vasten en bidden en na de biecht te hebben
afgelegd, werden ze overgeroeid naar het eiland met de grot. Eerst werd er een
dodenmis voor de pelgrims opgedragen – het einde van hun leven tot nu toe. Dan
gingen ze alleen de grot in en verbleven er 24 uur, geheel afgesloten van de buitenwereld.
Je zou om minder visioenen van de hel en de hemel krijgen. Nogal wat pelgrims
hebben hun ervaringen op schrift gezet of laten zetten. Een van de eerste
verslagen is van de Ierse ridder Owein,
die in 1146 of 1147 in de grot verbleef. Zijn ervaringen werden rond 1185
gepubliceerd in een traktaat over St Patrick’s Pulgatory van de
kroniekschrijver Hendrik van Saltrey. Maar er zijn ook beschrijvingen bekend
van pelgrims uit Engeland, Frankrijk, Spanje, Italië en Hongarije. Geleerden
veronderstellen, dat Dante Alighieri zijn beschrijvingen van de hel, de
louteringsberg (purgatorium of vagevuur) en de hemel in zijn Goddelijke Komedie
heeft gebaseerd op deze verslagen.
Voor sommigen was het
verblijf in de grot op Station Island een ingrijpende gebeurtenis, die hun
leven veranderde. Nogal wat ridders legden nadien hun wapenrusting af en gingen
het klooster in. Daarvan is zelfs een voorbeeld te vinden in Nederland. Het
klooster Oostbroek bij Utrecht is rond 1120 gesticht door bisschop Godebald
“met de hulp van een zekere ridder, die in de louteringsgrot van Saint Patrick
was geweest,” aldus de kroniekschrijver Hendrik van Thabor in 1522. In een
ander document worden als stichters van deze Laurensabdij zelfs twee ridders
met name genoemd, Herman en Theoderik. Men veronderstelt nu, dat een van hen of
beide in 1113 de pelgrimstocht naar Lough Derg hebben gemaakt.
Beeld van Patrick op Lough Derg
Tegenwoordig zijn er
geen ridders meer die na een veldtocht op bedevaart gaan naar Lough Derg . Een
verblijf op Station Island is ook niet zo zwaar als in de Middeleeuwen. Toch
staat het driedaagse programma, dat moderne pelgrims tegenwoordig in de zomer (van
1 juni tot half augustus) kunnen volgen in ‘St Patrick’s Purgatory’ nog steeds
in de oude traditie van boetedoening en ascese, die zo kenmerkend was voor het
Keltische christendom. Het is daarmee ook een van de meest sobere en
veeleisende pelgrimstochten in Europa.
Van de deelnemers
wordt allereerst gevraagd dat zij de volledige drie dagen van het programma
vasten. Daarmee moet je al begonnen zijn op de dag van aankomst en het vasten
eindigt aan het eind van de derde dag. Slechts een keer per dag is er een
maaltijd van zwarte thee of koffie, een haverkoekje en een geroosterde
boterham.
Bij aankomst worden
alle deelnemers verzocht hun schoenen en kousen uit te doen. Drie dagen lang
zullen zij blootvoets op het eiland doorbrengen. Het programma wordt geopend
met een gezamenlijke viering in de basiliek, waarin dank wordt gezegd voor een behouden aankomst op het eiland. Daarna
worden de deelnemers gevraagd om blootvoets biddend en mediterend over het
eiland te lopen langs vijf gebedsstaties, die zijn gewijd aan Ierse heiligen,
naast de grote drie ook Brendan en Catherine. De deelnemers verzamelen zich vervolgens weer in de
basiliek, waar ze wakend en biddend de nacht doorbrengen.
Tijdens de tweede dag
vernieuwen de pelgrims hun doopbeloften, ontvangen het sacrament van de
verzoening en biechten en lopen weer al biddend langs de verschillende
gebedsstaties. Die avond mogen ze wel te bed gaan. De volgende ochtend wordt de
eucharistie gevierd, krijgen de pelgrims hun kousen en schoenen terug en hebben
ze nog een keer de gelegenheid om langs de gebedsstaties te lopen, zich te
bezinnen op de ervaringen van deze driedaagse pelgrimage en zich voor te bereiden
op een nieuwe start.
Net als andere
pelgrimsoorden, ziet Lough Derg de bezoekersaantallen stijgen, en
verrassenderwijs juist ook in de jongere leeftijdscategorieën. Tot de motieven
om op bedevaart te gaan, behoort traditioneel ook boetedoening. En hoewel
zonde, absolutie en boete cultureel uit de gratie zijn, trekt Lough Derg
tamelijk wat mensen, die ontevreden zijn met hun levenswandel of in het reine
willen komen met hun leven. De pelgrims hebben de ervaring, dat dit programma
van ascese en boetedoening zowel lichaam als ziel reinigt, hen het comfort van
het dagelijkse leven meer doet waarderen en hen er tegelijk van bewust maakt
dat elders in de wereld mensen dagelijks zonder eten en een goed onderkomen
moeten leven.
Bronnen
Ian Bradley, Pilgrimage. A spiritual and
cultural journey, Oxford, 2009
Andrew Jones, Pilgrimage. The journey to
remembering our story, Abingdon, 2011
Gert Landman, Bilts
Hoogkruis. Geschiedenis in steen, De Bilt, 2013
Pelgrimage van smaragd
Deze beschrijving van Lough Derg komt niet voor in het boek,
dat Annemarie Latour en Frank Bosman onlangs hebben uitgebracht en dat zij als
titel hebben meegegeven ‘Pelgrimage van smaragd. Een inspirerende route door
Keltisch Ierland’. Zij beschrijven daarin twaalf bestemmingen, die gekleurd
zijn door het Keltisch christendom, vertellen de verhalen van vroeger en
brengen die in verband met hedendaagse culturele uitingen. De associaties zijn
soms verrassend, met uitstapjes naar de wereld van de literatuur, film, role
playing games en computerspellen. Ik weet niet, of ze overwogen hebben om Lough
Derg in hun boek op te nemen. Van mij mogen ze dat in een volgende, uitgebreide
tweede druk doen. Ik geef hen mijn bovenstaande schets cadeau en ben benieuwd
hoe ze die dan verder zullen uitwerken. Er zitten enige beloftevolle thema’s
in. Ik denk bijvoorbeeld aan de rol van boete en boetedoening in het Keltisch
christendom, een aspect dat in veel hedendaagse boeken over dit onderwerp
genegeerd of verwaarloosd wordt. Over de penitentieboeken en de uiteenlopende
straffen voor mensen in verschillende maatschappelijke posities kunnen nog wel
enige smeuïge en leerzame verhalen verteld worden. Een uitweiding over het
vagevuur en de louteringsberg lijkt me ook niet te versmaden. En hoe gaan we
tegenwoordig om met zonde, schuldbelijdenis en boete voor begane misdaden. Kan
je nog wel schoon schip maken of blijven bepaalde misstappen je je hele leven
achtervolgen? Kortom, Annemarie en Frank, hier ligt een mooie uitdaging.
Keltisch christendom
Maar voor zover het is, kunnen we genieten van dit boek.
‘Pelgrimage van smaragd’ bestaat feitelijk uit twee delen. Het eerste deel is
een introductie van het Keltisch christendom aan de hand van een aantal
thema’s. Latour en Bosman hebben een eigen synthese gemaakt uit de geraadpleegde
literatuur. Ze komen tot de volgende kenmerken:
·
De ‘kracht van plaats’. Al in de
voorchristelijke Keltische spiritualiteit was er sprake van ‘thin places’,
plekken waar de sluier tussen onze wereld en de wereld van de geesten en de
goden (onder- en bovenwereld) ragfijn was. Hemel en aarde raken daar elkaar.
Ook nu nog wordt van Iona gezegd, dat het een ‘thin place’ is. Latour en Bosman
verbinden hieraan het begrip ‘peregrinatio (pro Christo)’, de innerlijke en
uiterlijke pelgrimstocht. In het Keltisch christendom nam de pelgrimage een
belangrijke plek in. Talrijk zijn de verhalen over Ierse monniken die hun
vertrouwde omgeving verlaten om op reis te gaan naar een heilige plek of naar
hun ‘plaats van opstanding’, de plek waar hun ziel een thuis kon vinden, kortom
een geschikte plek om te sterven.
·
Zielsverwantschap. De Ieren hadden een speciale
vorm van geestelijke begeleiding, die ‘zielsverwantschap’ of ’anamchara’ werd
genoemd. Geen biechtvader, maar wel iemand die eerlijk en oprecht tegen je is,
en bij wie al je gedachten veilig zijn. Je koos je ‘zielenvriend’ ook uit en
verbleef er soms een aantal jaren bij om dan weer verder te trekken. Het
Keltische christendom kende geen echte dorpen of steden, maar soms wel grote
kloostergemeenschappen. Vergeet daarbij de grote stenen complexen die we kennen
van de Benedictijnse kloosters. Ierse kloosters waren verzamelingen van hutjes,
werkplaatsen en een kleine kapel.
·
Aanwezigheid Gods. Voor Keltische christenen was
God overal aanwezig: van de zon en de maan tot in de kleinste bloem en vogel.
De schepping werd beschouwd als intrinsiek goed.
·
Verbeeldingskracht. Met hun gevoel voor de
goedheid en schoonheid van de schepping werden ze als het ware medescheppers,
aldus Latour en Bosman. Ze hebben oog voor het heilige om hen heen en brengen
dat ook tot uiting. “Zij herkennen de kracht van het gesproken woord en de
zegenende woorden die zij zelf kunnen uitspreken.” (p. 25) De Keltische
hoogkruisen en evangelieboeken als het Book of Kells zijn hier ook uitingen van.
·
Eigenzinnigheid. De reisdrang die aanzette tot
het vele pelgrimeren ging ook gepaard met een grote missionaire gezindheid. Ierse
monniken brachten het christendom naar Schotland (Iona) en Noord-Engeland
(Lindisfarne), maar stichtten ook kloosters in Frankrijk, Zwitserland
(Sankt-Gallen) en Italië (Bobbio). Onze eigen Willibrord komt uit
Noord-Engeland en heeft zijn opleiding in Ierland gehad. Het Keltisch christendom stoelde deels op het
Oosterse monnikendom. Men had een aantal eigen gebruiken, die afweken van
gebruiken die in Rome en elders gewoon waren. Dat betrof bijvoorbeeld de wijze
van kruinschering en de berekening van de Paasdatum. In veel literatuur worden
de verschillen opgeklopt tot een conflict tussen een autonome Keltische kerk en
de ‘Roomse’ kerk en is de regionale Synode van Whitby (664) het moment waarop
de Keltische kerk het onderspit moet delven.
Na deze schets nemen Latour en Bosman enig gas terug. Ze
laten zien, dat het Keltisch christendom waarschijnlijk meer de constructie is
van een romantisch verlangen naar een paradijselijk verleden dan historische
werkelijkheid. Zich sterk baserend op het boek ‘Celtic Christianity’ van Ian
Bradley (1999) beschrijven ze zes historische perioden waarin veel aandacht was
voor het Keltisch christendom. Elke periode haalde vooral die aspecten naar
voren, die contrasteerden met de eigen situatie of de eigen boodschap kracht
bijzetten. Dat begon al bij de schrijvers van de heiligenlevens in de zevende
en achtste eeuw en zien we nu bij de voorstanders van ecologie, holisme en new
age. Latour en Bosman erkennen, dat niet alles wat nu gezegd wordt over het
Keltisch christendom dat de moderne cultuur aanspreekt, overeenstemt met de
historische werkelijkheid van de periode tussen 400 en 800, maar ze willen zich
daar niet door laten weerhouden. Met
graagte mengen ze in het hoofddeel van het boek historische gegevens met
verhalen van Ierse heiligen, elfen en mythologische voorouders. Nu eens
schrijven ze over geschiedenis en folklore om daarna uitstapjes te maken naar
film, games, muziek, spiritualiteit en theologie.
Reisverslagen
Het hoofddeel van het boek wordt gevormd door twaalf
reisverslagen, die in willekeurige volgorde gelezen kunnen worden. Ze
presenteren ze in de vorm van een Ronde van Ierland met start en finish in
Dublin. De twaalf halteplaatsen hebben ze gekozen, omdat ze in hun ogen
hoogtepunten vormen van de Ierse spirituele traditie. De Gouden Eeuw van het
Keltisch christendom neemt daarbij een belangrijke plaats in. Zo maken we
kennis met oorden die nauw verbonden zijn met Keltische heiligen.
Vanzelfsprekend de grote drie: Kildare vanwege Brigid, Croagh Patrick vanwege
Patrick, en Kells en het Book of Kells vanwege Columba. Maar Brandaan
(Cahersiveen) en Kevin (Glendalough) ontbreken niet. Soms gaat de
belangstelling van de schrijvers uit naar voorchristelijke plekken zoals de
grafheuvel van Newgrange of de elfenheuvel van Tiveragh. Dan weer hebben de
plekken een veel jongere historie. De Honan Chapel in Cork is gebouwd in de
jaren 1915 en 1916. De ramen hier verwijzen naar legenden en verhalen rondom
heiligen en dieren. En Knock is tegenwoordig een bekende bedevaartsplaats
vanwege een Mariaverschijning op een zomeravond in 1879. Bij elke plek weten de
auteurs interessante uitstapjes te maken, die duidelijk maken hoe bepaalde
thema’s en verhalen doorwerken in de hedendaagse literatuur en cultuur.
Enige kanttekeningen
Ik heb over het algemeen genoten van het boek. Zo was voor
mij nieuw, dat Skellig Michael de meest westelijke punt zou zijn van de
zogenaamde Apollo/Michael as, een geografische lijn door Europa waaraan oude
cultusplaatsen liggen. Die zou van Skellig Michael via St Michael’s Mount
(Cornwall) en Mont St Michel (Bretagne) lopen naar Frankrijk, Italië en
Griekenland tot aan de berg Karmel. (p. 97).
Skellig Michael
De auteurs vermoeden, dat het
eiland in de tiende eeuw aan de aartsengel Michael is toegewijd, omdat deze
rots in de Atlantische Oceaan niet het paradijs op aarde is, maar een hard
bestaan met grimmige elementen. Martin Palmer (2012) stelt in zijn boek over
heilige plaatsen in Groot-Brittannië dat kerken die aan de aartsengel Michael
zijn gewijd, meestal op een heuvel staan en/of aan de noordkant. Michael is de
beschermengel die tegen Satan heeft gevochten en hem uit de hemel heeft
geworpen. Hij is dus de beschermer van de christenen tegen kwade krachten.
Daarom staat hij vaak op een heuvel in het noorden om deze nederzetting te
beschermen tegen deze kwade krachten uit het noorden. Hij treedt niet zelden in
de plaats van Keltische heuvel of berggoden – dat zou dan wel weer kloppen met
die oude cultusplaatsen.
Minder gelukkig ben ik met de overbelichting van de
positieve en lichte aspecten van het Keltisch christendom. Daarin volgen Latour
en Bosman de vroege Bradley, die in zijn eerste boeken het Keltisch christendom
typeerde met drie P’s: poëzie, presentie en pelgrimage. Die zijn herkenbaar in
hun kenmerken. Later voegde Bradley er een vierde P aan toe van penitentie.
Ascese en boetedoening waren evenzeer kenmerkend en de anamchara kon ook een
strenge en sobere leefwijze adviseren. (zie b.v. Bradley 2000). De kracht van
het gesproken woord uit zich niet alleen in zegeningen, maar ook in vervloekingen.
In zijn heiligenleven van Columba geeft Adomnan daar herhaaldelijk voorbeelden
van, tot en met een man die dood neervalt na zo’n vervloeking.
In hun inleidende hoofdstuk stippen Latour en Bosman wel
aan, dat protestanten en katholieken onderling strijd voerden over de
interpretatie van het Keltisch christendom. Voor protestanten liep er een
rechte lijn van het Keltisch Christendom tot de Reformatie en was de periode
tussen de Synode van Whitby en de Reformatie maar een hinderlijke terugval. Voor
katholieken was er een veel minder groot verschil tussen de periode voor en na
deze Synode. Dat katholieke en protestantse auteurs samen kunnen werken in de
bestudering van deze periode, is een verworvenheid van de laatste paar
decennia. Dat in Ierland ook eeuwenlang een conflict heeft gewoed tussen een
protestantse bovenlaag en het katholieke volksdeel komt niet aan bod. Ik vind
dat een misser.
Bespreking
van
Annemarie Latour en Frank G. Bosman, Pelgrimage van smaragd.
Een inspirerende route door Keltisch Ierland. Ark Media, Amsterdam, 2014
Literatuur
Ian Bradley, Celtic Christianity. Making Myths and chasing dreams, Edinburgh, 1999
Ian Bradley, Colonies of heaven. Celtic models for today’s church, London 2000
Martin
Palmer, Sacred Land. Decoding Britain’s extraordinary past through its towns,
villages and countryside, London 2012