donderdag 13 november 2014

Een inspirerende Ronde van Ierland

Op verzoek van Geert van Dartel heb ik voor de website van de Katholieke Vereniging voor Oecumene een recensie geschreven van het nieuwe boek van Annemarie Latour en Frank Bosman, 'Pelgrimage van smaragd.' Ik plaats hier dezelfde tekst met een paar extra links.

De beproeving van Lough Derg


 Een van Europa’s meest extreme pelgrimsoorden ligt op een klein eilandje in een meer, Lough Derg, in het Ierse graafschap Donegal. Het is moeilijk bereikbaar, zeker voor mensen zonder eigen vervoer. Die worden aangeraden om een taxi te nemen vanaf het dorp Pettigo, een rit van ongeveer zes kilometer. Het laatste stukje reis is voor iedere bezoeker gelijk. Een bootje zet je over naar Station Island, een van de 46 eilandjes in Lough Derg. Het eiland staat ook wel bekend als ‘St Patrick’s Purgatory’ ofwel ‘het vagevuur van St Patrick’. St Patrick is de patroonheilige van Ierland en een van de drie grote Keltische heiligen. St Columba en St Brigid zijn de andere twee.  Volgens de overlevering zou St Patrick op een van de andere eilandjes in het meer een visioen hebben gehad van het vagevuur, toen hij daar enige tijd in een grot verbleef. Dat is een toepasselijke plek voor een dergelijk visioen. In de Keltische mythologie is een grot van oudsher een van de plekken waar onze fysieke wereld en de onderwereld van de geesten en de elfen (‘het kleine volkje’) elkaar raken. Een goede  plek dus om een visioen te hebben over een passage naar de andere wereld van het vagevuur. De overlevering wil ook, dat op dit eiland, Saint’s Island, een klooster werd gesticht en een leerling van St Patrick, St Davog, daarvan de eerste abt werd. Daarvan zijn geen verdere bewijzen gevonden.

 
Dat is anders voor Station Island. Al bijna duizend jaar staat dit eiland bekend als een pelgrimsoord voor mensen die op zoek zijn naar boetedoening en vergeving. Het verblijf op Station Island is ook anno 2014 heel spartaans en ascetisch; boetedoening staat voorop. Daarmee is het een wat vreemde eend in de bijt van pelgrimsoorden. De tocht naar ‘St Patrick’s Purgatory’ wordt niet gemaakt, omdat op het eiland Christus heeft verbleven of Maria is verschenen, of omdat er een heilige is overleden of dat er relieken bewaard worden. Geen van deze klassieke redenen maakt Lough Derg tot een pelgrimsoord. Pelgrims komen hier naar toe omdat zij hier iets willen beleven: boetedoening, verzoening, bekering, healing. En soms ook wel uit nieuwsgierigheid. Want een glimp opvangen van het vagevuur of de onderwereld, overkomt je ook niet elke dag.

In de Middeleeuwen, van de twaalfde tot de zestiende eeuw, was Lough Derg een internationaal befaamd pelgrimsoord. Van heinde en ver kwamen er pelgrims op af, en onder hen nogal wat ridders. Na twee weken vasten en bidden en na de biecht te hebben afgelegd, werden ze overgeroeid naar het eiland met de grot. Eerst werd er een dodenmis voor de pelgrims opgedragen – het einde van hun leven tot nu toe. Dan gingen ze alleen de grot in en verbleven er 24 uur, geheel afgesloten van de buitenwereld. Je zou om minder visioenen van de hel en de hemel krijgen. Nogal wat pelgrims hebben hun ervaringen op schrift gezet of laten zetten. Een van de eerste verslagen is van de Ierse ridder  Owein, die in 1146 of 1147 in de grot verbleef. Zijn ervaringen werden rond 1185 gepubliceerd in een traktaat over St Patrick’s Pulgatory van de kroniekschrijver Hendrik van Saltrey. Maar er zijn ook beschrijvingen bekend van pelgrims uit Engeland, Frankrijk, Spanje, Italië en Hongarije. Geleerden veronderstellen, dat Dante Alighieri zijn beschrijvingen van de hel, de louteringsberg (purgatorium of vagevuur) en de hemel in zijn Goddelijke Komedie heeft gebaseerd op deze verslagen.

Voor sommigen was het verblijf in de grot op Station Island een ingrijpende gebeurtenis, die hun leven veranderde. Nogal wat ridders legden nadien hun wapenrusting af en gingen het klooster in. Daarvan is zelfs een voorbeeld te vinden in Nederland. Het klooster Oostbroek bij Utrecht is rond 1120 gesticht door bisschop Godebald “met de hulp van een zekere ridder, die in de louteringsgrot van Saint Patrick was geweest,” aldus de kroniekschrijver Hendrik van Thabor in 1522. In een ander document worden als stichters van deze Laurensabdij zelfs twee ridders met name genoemd, Herman en Theoderik. Men veronderstelt nu, dat een van hen of beide in 1113 de pelgrimstocht naar Lough Derg hebben gemaakt.

Beeld van Patrick op Lough Derg
 
Tegenwoordig zijn er geen ridders meer die na een veldtocht op bedevaart gaan naar Lough Derg . Een verblijf op Station Island is ook niet zo zwaar als in de Middeleeuwen. Toch staat het driedaagse programma, dat moderne pelgrims tegenwoordig in de zomer (van 1 juni tot half augustus) kunnen volgen in ‘St Patrick’s Purgatory’ nog steeds in de oude traditie van boetedoening en ascese, die zo kenmerkend was voor het Keltische christendom. Het is daarmee ook een van de meest sobere en veeleisende pelgrimstochten in Europa.

Van de deelnemers wordt allereerst gevraagd dat zij de volledige drie dagen van het programma vasten. Daarmee moet je al begonnen zijn op de dag van aankomst en het vasten eindigt aan het eind van de derde dag. Slechts een keer per dag is er een maaltijd van zwarte thee of koffie, een haverkoekje en een geroosterde boterham.

Bij aankomst worden alle deelnemers verzocht hun schoenen en kousen uit te doen. Drie dagen lang zullen zij blootvoets op het eiland doorbrengen. Het programma wordt geopend met een gezamenlijke viering in de basiliek, waarin dank wordt gezegd voor  een behouden aankomst op het eiland. Daarna worden de deelnemers gevraagd om blootvoets biddend en mediterend over het eiland te lopen langs vijf gebedsstaties, die zijn gewijd aan Ierse heiligen, naast de grote drie ook Brendan en Catherine. De deelnemers  verzamelen zich vervolgens weer in de basiliek, waar ze wakend en biddend de nacht doorbrengen.

Tijdens de tweede dag vernieuwen de pelgrims hun doopbeloften, ontvangen het sacrament van de verzoening en biechten en lopen weer al biddend langs de verschillende gebedsstaties. Die avond mogen ze wel te bed gaan. De volgende ochtend wordt de eucharistie gevierd, krijgen de pelgrims hun kousen en schoenen terug en hebben ze nog een keer de gelegenheid om langs de gebedsstaties te lopen, zich te bezinnen op de ervaringen van deze driedaagse pelgrimage en zich voor te bereiden op een nieuwe start.

Net als andere pelgrimsoorden, ziet Lough Derg de bezoekersaantallen stijgen, en verrassenderwijs juist ook in de jongere leeftijdscategorieën. Tot de motieven om op bedevaart te gaan, behoort traditioneel ook boetedoening. En hoewel zonde, absolutie en boete cultureel uit de gratie zijn, trekt Lough Derg tamelijk wat mensen, die ontevreden zijn met hun levenswandel of in het reine willen komen met hun leven. De pelgrims hebben de ervaring, dat dit programma van ascese en boetedoening zowel lichaam als ziel reinigt, hen het comfort van het dagelijkse leven meer doet waarderen en hen er tegelijk van bewust maakt dat elders in de wereld mensen dagelijks zonder eten en een goed onderkomen moeten leven.
 
Bronnen

Ian Bradley, Pilgrimage. A spiritual and cultural journey, Oxford, 2009

Andrew Jones, Pilgrimage. The journey to remembering our story, Abingdon, 2011

Gert Landman, Bilts Hoogkruis. Geschiedenis in steen, De Bilt, 2013

 

Pelgrimage van smaragd

Deze beschrijving van Lough Derg komt niet voor in het boek, dat Annemarie Latour en Frank Bosman onlangs hebben uitgebracht en dat zij als titel hebben meegegeven ‘Pelgrimage van smaragd. Een inspirerende route door Keltisch Ierland’. Zij beschrijven daarin twaalf bestemmingen, die gekleurd zijn door het Keltisch christendom, vertellen de verhalen van vroeger en brengen die in verband met hedendaagse culturele uitingen. De associaties zijn soms verrassend, met uitstapjes naar de wereld van de literatuur, film, role playing games en computerspellen. Ik weet niet, of ze overwogen hebben om Lough Derg in hun boek op te nemen. Van mij mogen ze dat in een volgende, uitgebreide tweede druk doen. Ik geef hen mijn bovenstaande schets cadeau en ben benieuwd hoe ze die dan verder zullen uitwerken. Er zitten enige beloftevolle thema’s in. Ik denk bijvoorbeeld aan de rol van boete en boetedoening in het Keltisch christendom, een aspect dat in veel hedendaagse boeken over dit onderwerp genegeerd of verwaarloosd wordt. Over de penitentieboeken en de uiteenlopende straffen voor mensen in verschillende maatschappelijke posities kunnen nog wel enige smeuïge en leerzame verhalen verteld worden. Een uitweiding over het vagevuur en de louteringsberg lijkt me ook niet te versmaden. En hoe gaan we tegenwoordig om met zonde, schuldbelijdenis en boete voor begane misdaden. Kan je nog wel schoon schip maken of blijven bepaalde misstappen je je hele leven achtervolgen? Kortom, Annemarie en Frank, hier ligt een mooie uitdaging.

 

Keltisch christendom


Maar voor zover het is, kunnen we genieten van dit boek. ‘Pelgrimage van smaragd’ bestaat feitelijk uit twee delen. Het eerste deel is een introductie van het Keltisch christendom aan de hand van een aantal thema’s. Latour en Bosman hebben een eigen synthese gemaakt uit de geraadpleegde literatuur. Ze komen tot de volgende kenmerken:

·         De ‘kracht van plaats’. Al in de voorchristelijke Keltische spiritualiteit was er sprake van ‘thin places’, plekken waar de sluier tussen onze wereld en de wereld van de geesten en de goden (onder- en bovenwereld) ragfijn was. Hemel en aarde raken daar elkaar. Ook nu nog wordt van Iona gezegd, dat het een ‘thin place’ is. Latour en Bosman verbinden hieraan het begrip ‘peregrinatio (pro Christo)’, de innerlijke en uiterlijke pelgrimstocht. In het Keltisch christendom nam de pelgrimage een belangrijke plek in. Talrijk zijn de verhalen over Ierse monniken die hun vertrouwde omgeving verlaten om op reis te gaan naar een heilige plek of naar hun ‘plaats van opstanding’, de plek waar hun ziel een thuis kon vinden, kortom een geschikte plek om te sterven.

·         Zielsverwantschap. De Ieren hadden een speciale vorm van geestelijke begeleiding, die ‘zielsverwantschap’ of ’anamchara’ werd genoemd. Geen biechtvader, maar wel iemand die eerlijk en oprecht tegen je is, en bij wie al je gedachten veilig zijn. Je koos je ‘zielenvriend’ ook uit en verbleef er soms een aantal jaren bij om dan weer verder te trekken. Het Keltische christendom kende geen echte dorpen of steden, maar soms wel grote kloostergemeenschappen. Vergeet daarbij de grote stenen complexen die we kennen van de Benedictijnse kloosters. Ierse kloosters waren verzamelingen van hutjes, werkplaatsen en een kleine kapel.

·         Aanwezigheid Gods. Voor Keltische christenen was God overal aanwezig: van de zon en de maan tot in de kleinste bloem en vogel. De schepping werd beschouwd als intrinsiek goed.

·         Verbeeldingskracht. Met hun gevoel voor de goedheid en schoonheid van de schepping werden ze als het ware medescheppers, aldus Latour en Bosman. Ze hebben oog voor het heilige om hen heen en brengen dat ook tot uiting. “Zij herkennen de kracht van het gesproken woord en de zegenende woorden die zij zelf kunnen uitspreken.” (p. 25) De Keltische hoogkruisen en evangelieboeken als het Book of Kells zijn hier ook uitingen van.

·         Eigenzinnigheid. De reisdrang die aanzette tot het vele pelgrimeren ging ook gepaard met een grote missionaire gezindheid. Ierse monniken brachten het christendom naar Schotland (Iona) en Noord-Engeland (Lindisfarne), maar stichtten ook kloosters in Frankrijk, Zwitserland (Sankt-Gallen) en Italië (Bobbio). Onze eigen Willibrord komt uit Noord-Engeland en heeft zijn opleiding in Ierland gehad. Het Keltisch christendom stoelde deels op het Oosterse monnikendom. Men had een aantal eigen gebruiken, die afweken van gebruiken die in Rome en elders gewoon waren. Dat betrof bijvoorbeeld de wijze van kruinschering en de berekening van de Paasdatum. In veel literatuur worden de verschillen opgeklopt tot een conflict tussen een autonome Keltische kerk en de ‘Roomse’ kerk en is de regionale Synode van Whitby (664) het moment waarop de Keltische kerk het onderspit moet delven.

Na deze schets nemen Latour en Bosman enig gas terug. Ze laten zien, dat het Keltisch christendom waarschijnlijk meer de constructie is van een romantisch verlangen naar een paradijselijk verleden dan historische werkelijkheid. Zich sterk baserend op het boek ‘Celtic Christianity’ van Ian Bradley (1999) beschrijven ze zes historische perioden waarin veel aandacht was voor het Keltisch christendom. Elke periode haalde vooral die aspecten naar voren, die contrasteerden met de eigen situatie of de eigen boodschap kracht bijzetten. Dat begon al bij de schrijvers van de heiligenlevens in de zevende en achtste eeuw en zien we nu bij de voorstanders van ecologie, holisme en new age. Latour en Bosman erkennen, dat niet alles wat nu gezegd wordt over het Keltisch christendom dat de moderne cultuur aanspreekt, overeenstemt met de historische werkelijkheid van de periode tussen 400 en 800, maar ze willen zich daar niet door laten weerhouden.  Met graagte mengen ze in het hoofddeel van het boek historische gegevens met verhalen van Ierse heiligen, elfen en mythologische voorouders. Nu eens schrijven ze over geschiedenis en folklore om daarna uitstapjes te maken naar film, games, muziek, spiritualiteit en theologie.


Reisverslagen


Het hoofddeel van het boek wordt gevormd door twaalf reisverslagen, die in willekeurige volgorde gelezen kunnen worden. Ze presenteren ze in de vorm van een Ronde van Ierland met start en finish in Dublin. De twaalf halteplaatsen hebben ze gekozen, omdat ze in hun ogen hoogtepunten vormen van de Ierse spirituele traditie. De Gouden Eeuw van het Keltisch christendom neemt daarbij een belangrijke plaats in. Zo maken we kennis met oorden die nauw verbonden zijn met Keltische heiligen. Vanzelfsprekend de grote drie: Kildare vanwege Brigid, Croagh Patrick vanwege Patrick, en Kells en het Book of Kells vanwege Columba. Maar Brandaan (Cahersiveen) en Kevin (Glendalough) ontbreken niet. Soms gaat de belangstelling van de schrijvers uit naar voorchristelijke plekken zoals de grafheuvel van Newgrange of de elfenheuvel van Tiveragh. Dan weer hebben de plekken een veel jongere historie. De Honan Chapel in Cork is gebouwd in de jaren 1915 en 1916. De ramen hier verwijzen naar legenden en verhalen rondom heiligen en dieren. En Knock is tegenwoordig een bekende bedevaartsplaats vanwege een Mariaverschijning op een zomeravond in 1879. Bij elke plek weten de auteurs interessante uitstapjes te maken, die duidelijk maken hoe bepaalde thema’s en verhalen doorwerken in de hedendaagse literatuur en cultuur.
 

Enige kanttekeningen


Ik heb over het algemeen genoten van het boek. Zo was voor mij nieuw, dat Skellig Michael de meest westelijke punt zou zijn van de zogenaamde Apollo/Michael as, een geografische lijn door Europa waaraan oude cultusplaatsen liggen. Die zou van Skellig Michael via St Michael’s Mount (Cornwall) en Mont St Michel (Bretagne) lopen naar Frankrijk, Italië en Griekenland tot aan de berg Karmel. (p. 97).
Skellig Michael
 
De auteurs vermoeden, dat het eiland in de tiende eeuw aan de aartsengel Michael is toegewijd, omdat deze rots in de Atlantische Oceaan niet het paradijs op aarde is, maar een hard bestaan met grimmige elementen. Martin Palmer (2012) stelt in zijn boek over heilige plaatsen in Groot-Brittannië dat kerken die aan de aartsengel Michael zijn gewijd, meestal op een heuvel staan en/of aan de noordkant. Michael is de beschermengel die tegen Satan heeft gevochten en hem uit de hemel heeft geworpen. Hij is dus de beschermer van de christenen tegen kwade krachten. Daarom staat hij vaak op een heuvel in het noorden om deze nederzetting te beschermen tegen deze kwade krachten uit het noorden. Hij treedt niet zelden in de plaats van Keltische heuvel of berggoden – dat zou dan wel weer kloppen met die oude cultusplaatsen.

Minder gelukkig ben ik met de overbelichting van de positieve en lichte aspecten van het Keltisch christendom. Daarin volgen Latour en Bosman de vroege Bradley, die in zijn eerste boeken het Keltisch christendom typeerde met drie P’s: poëzie, presentie en pelgrimage. Die zijn herkenbaar in hun kenmerken. Later voegde Bradley er een vierde P aan toe van penitentie. Ascese en boetedoening waren evenzeer kenmerkend en de anamchara kon ook een strenge en sobere leefwijze adviseren. (zie b.v. Bradley 2000). De kracht van het gesproken woord uit zich niet alleen in zegeningen, maar ook in vervloekingen. In zijn heiligenleven van Columba geeft Adomnan daar herhaaldelijk voorbeelden van, tot en met een man die dood neervalt na zo’n vervloeking. 

In hun inleidende hoofdstuk stippen Latour en Bosman wel aan, dat protestanten en katholieken onderling strijd voerden over de interpretatie van het Keltisch christendom. Voor protestanten liep er een rechte lijn van het Keltisch Christendom tot de Reformatie en was de periode tussen de Synode van Whitby en de Reformatie maar een hinderlijke terugval. Voor katholieken was er een veel minder groot verschil tussen de periode voor en na deze Synode. Dat katholieke en protestantse auteurs samen kunnen werken in de bestudering van deze periode, is een verworvenheid van de laatste paar decennia. Dat in Ierland ook eeuwenlang een conflict heeft gewoed tussen een protestantse bovenlaag en het katholieke volksdeel komt niet aan bod. Ik vind dat een misser.

Bespreking van

Annemarie Latour en Frank G. Bosman, Pelgrimage van smaragd. Een inspirerende route door Keltisch Ierland. Ark Media, Amsterdam, 2014
 

Literatuur


Ian Bradley, Celtic Christianity. Making Myths and chasing dreams, Edinburgh, 1999

Ian Bradley, Colonies of heaven. Celtic models for today’s church, London 2000

Martin Palmer, Sacred Land. Decoding Britain’s extraordinary past through its towns, villages and countryside, London 2012

Geen opmerkingen:

Een reactie posten