Het aanvaarden van de vreemdheid
Voor Abraham betekende de lange tocht niet enkel een fysiek wegtrekken uit Haran naar het onbekende Kanaän, aldus Schmidt. In het licht van zijn vertrouwensavontuur met zijn God was de tocht ook een wegtrekken uit zijn vertrouwde beeld van wie en wat God was. En Als Abraham dacht, dat hij het nu wel begreep, ging de ontlediging telkens een stap verder. Totdat God hem zelfs vroeg zijn dierbaarste zoon op te geven (Gen. 22). Dit hoofdstuk is volgens Schmidt het eerste hoofdstuk in de bijbel waar iemand God God laat zijn, en elk zelfgemaakt beeld van God achter zich laat. “Gód zal voorzien” - niet mijn beeld van God, niet mijn idee van hoe God zou moeten zijn om goed over te komen. Met Abraham begint wat eeuwen later de eerste zaligspreking zal worden: de armoede van geest, de enige plek waar we God kunnen vinden. De armoede die we niet zelf kozen of programmeerden, maar die er komt omdat ons zoveel vertrouwde dingen uit handen worden geslagen.Diezelfde beweging komen we ook tegen in andere bijbelverhalen (exodus, ballingschap, Jezus in de evangelies, Paulus). Schmidt ziet dat als het eerste basiskenmerk van pelgrimeren: het aanvaarden van de vreemdheid. "De woorden pelgrim en pelgrimage stammen van het Latijnse woord peregrinus, peregrinare. Daarin steken de elementen ‘per’ en ‘ager, agri’: peregrineren is door de akkers en velden trekken. De Latijnse betekenis is eigenlijk niet die van bedevaarder, maar van ‘vreemdeling’. In de Latijnse Vulgaatvertaling van Hiëronymus wordt in de Thora de vreemdeling steevast met peregrinus weergegeven. Dat is een belangrijke associatie. Wie pelgrim is, wordt allereerst voor een tijd vreemdeling. Je hebt het vertrouwde verlaten, je bent niet meer thuis. Maar daarover klonk ook een woord in de Thora: Je moet de vreemdeling goed behandelen want je bent het zelf geweest. Dat komt eigenlijk neer op wat de Bergrede eeuen later zal formuleren: behandel de ander zoals je zou verlangen dat hij jou behandelt. Het is, dat weten wij, in Jezus’ ogen de samenvatting zelf van de hele Thora en profeten."
De weg en de bestemming
Als tweede basiskenmerkt ziet Schmidt de paradoxale relatie tussen de tocht en de bestemming.Het denken over de aard van de bestemming is vandaag een van de grootste uitdagingen aan ons geloof. Schmidt: "Tot voor kort was de bestemming, ook al konden we er geen echt beeld van vormen, voor alle gelovigen duidelijk. Het was de hemel, in elk geval een werkelijkheid elders, en na de dood. Het ging uiteindelijk helemaal niet om deze wereld. Het wezenlijke lag jenseits, het diesseits was per slot van rekening bijzaak. En toch bestond ook hier de onopgeloste paradox, want het korte diesseits besliste toch over je eeuwige bestemming, hemel of hel! De vraag die zich daarbij toen al stelde, maar nu veel acuter dan toen, is deze: is alle inzet voor de wereld dan uiteindelijk slechts een tijdpassering, vermits het toch allemaal vergaat? Is het niets anders dan een oefening, een tentamen dat eigenlijk even goed een ander had kunnen zijn? Was het niet de reden waarom de kerken zowel de grote armoede als de schandalige rijkdom onder de wil van God konden catalogeren? De armen hadden hier voor een korte tijd pech, de rijken troffen het, maar na de dood zou God de lat gelijk leggen, bijvoorbeeld met een langer vagevuur voor de rijken… Wat is dan de verhouding tussen inzet voor een betere wereld (onze tocht) en de bestemming? " Kortom, als alles gaat om de eindbestemming, wat doe je dan nog onderweg?
Maar het benadrukken van het onderweg zijn en de tocht belangrijker vinden dan de bstemming is ook niet zonder problemen: "Is niet alles wat men vandaag hoort, ook in kerkelijke verkondiging, gericht op het beter maken van de wereld? Meer gezondheid, minder armoede, meer gerechtigheid, meer vrede…? Is de bedoeling niet dat we van de wereld a better place maken, waar het voor zoveel mogelijk mensen zo goed mogelijk toeven is? Maar is de andere kant van deze medaille, of liever een natuurlijk uitvloeisel van dit streven dan niet dat het verlangen om deze wereld voor een andere te ruilen gaat eroderen? Waarom nog een andere wereld? En is die er wel? "
Schmidt ziet de oplossing voor deze paradox in de taal van Mt 25,31vv. en 1 Kor 13. Deze taal zegt: agapè, dat moet de tocht én de bestemming zijn. God is agapè, zal de auteur van de Eerste Johannesbrief schrijven. We weten niet waar onze hoop concreet op gericht staat. Eén ding weten we wel met zekerheid: we kùnnen niet blijven staan; we moeten altijd weer onze tent opbreken. De tocht is essentieel, want anders is er geen aankomstplek. De tocht is binnenwerelds en kan niet anders dan binnenwerelds zijn, en we moeten ons tot bloedens toe voor meer gerechtigheid, meer vrede inzetten. Aan de bestemming kunnen we niet bouwen, wel aan de weg.
Met de liefde als tocht én bestemming legt Schmidt theologisch een stevig verband tussen pelgrimeren en diaconie/caritas. Dat is een mooie aanvulling op een eerdere blog over pelgrimeren en diaconie.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten