dinsdag 12 december 2017

Hervormde diaconie Den Haag bestaat bijna 450 jaar

Voor het tijdschrift 'Diakonie & Parochie' (2017/04) heb ik een recensie geschreven van 'Diaconie. Vijf eeuwen armenzorg in Den Haag'. Vanwege plaatsgebrek is de tekst ingekort. Dit is de oorspronkelijke, grotere versie.

Den Haag is qua inwonertal de derde gemeente van Nederland. Het is ontstaan in de dertiende eeuw, toen de graven van Holland een kasteel bouwden en er al vrij snel rond dit Binnen- en Buitenhof een nederzetting groeide. Vanwege de aanwezigheid van de politieke macht op het hof kreeg het dorp weldra stedelijke proporties. Toch heeft Den Haag nooit stadsrechten gehad. De andere Hollandse steden zagen liever geen machtige concurrent en de graven van Holland en hun opvolgers hadden ook geen behoefte aan een autonoom stadsbestuur: ze wilden het zelf voor het zeggen hebben in hun residentie. Die combinatie van hof en dorp drukte een heel eigen stempel op de geschiedenis van Den Haag. Dat geldt ook voor de kerkelijke armenzorg. Door het ontbreken van stadsmuren was de toeloop van armen hier groter dan elders. Maar de aanwezigheid van het hof (de landsregering) bood ook meer financiële armslag en sociaal kapitaal. Het deze zomer verschenen boek van Jurjen Vis over de geschiedenis van de hervormde diaconie in Den Haag biedt tal van voorbeelden van deze bijzondere situatie. Officieel startte de hervormde gemeente in Den Haag in de zomer van 1572. Waarschijnlijk zijn toen ook de eerste diakenen benoemd, maar van hen is weinig bekend. Een jaar later werd de hervormde religie de enig toegestane godsdienst. In 1574 nam de hervormde kerk haar intrek in de Grote of St. Jacobskerk.

Voorgeschiedenis


De hervormde diaconie startte haar werkzaamheden niet vanuit het niets. Ook voor 1572 was er sprake van kerkelijke armenzorg in Den Haag. Dat heeft Vis ook tot uitdrukking gebracht in de ondertitel van zijn boek: ‘Vijf eeuwen armenzorg in Den Haag’.  Feitelijk gaat hij nog verder terug. Al voor 1300 moet Den Haag Heilige Geestmeesters hebben gehad. Zij bedeelden armen, die in huisjes of kamertjes woonden, die door deze Heilige Geestmeesters waren toegewezen. Daarnaast waren er hofjes, provenhuizen en gasthuizen, speciaal voor armen. En er was een categorie armen, die gewoon thuis woonden. Deze laatste groep werd geholpen door de Huiszittenmeesters. Zowel de Heilige Geestmeesters als de Huiszittenmeesters waren leken, veelal gezeten burgers, die door de burgerlijke overheid waren benoemd. Zij hadden in de parochiekerk hun kapellen, van waaruit zij hun liefdadig werk verrichtten. Inkomsten kwamen uit collecten in de kerk en langs de huizen, uit legaten en uit vermogen. Het was geen geringe taak om Heilige Geestmeester of Huiszittenmeester te zijn. In 1483 waren er 2200 heiligegeestarmen op een bevolking van 5.000 mensen.

Diakenen


Toen in 1572 de protestanten de macht overnamen in Den Haag, bouwden zij bij de inrichting van de kerk voort op besluiten van de synode van Emden. Daarbij speelden de opvattingen van Bucer en  Calvijn over het diakenambt een belangrijke rol. De oudste kerkorde van Den Haag dateert pas uit 1617, maar grijpt bijna letterlijk terug op Emden. Daarin krijgen de diakenen drie taken toegewezen:

  1. het naarstelijk verzamelen van aalmoezen
  2. het getrouwelijk uitdelen van aalmoezen aan de nooddruftigen en
  3. het voorkomen van misbruik van aalmoezen.
Deze aalmoezen werden ingezameld in de ochtend- of middagdienst of na het avondmaal. Het rondgaan met zakjes in de kerk was een nieuw fenomeen. Voordien werd er ook wel gecollecteerd in de kerk, maar was de bijdrage veel meer uit vrije wil. En de collecten van de Heilige Geestmeesters en de Huiszittenmeesters vonden buiten plaats.
Van 1575 tot 1688 hebben de diakenen kantoor gehouden in en bij de Grote Kerk.

Dubbele opdracht


De diakenen hadden niet alleen de zorg voor de arme lidmaten van het eigen kerkgenootschap. In 1575 hief de Staten van Holland de Huiszittenmeesters op en wees de zorg voor de thuiswonende armen toe aan de diakenen “als successeurs van den armen huiszitten”. Daarvoor kreeg men de rente-inkomsten van het oude kapitaal van de Huiszittenmeesters en mocht men enige keren per jaar een openschaalcollecte langs de huizen houden. Dat collecteren gebeurde in duo’s: een diaken en een burger, die door de overheid was aangewezen.

Gedurende de hele zeventiende eeuw heeft de diaconie zowel de eigen lidmaten ondersteund als, veel kariger, niet-lidmaten en niet-hervormden. Den Haag kende meer bedelaars dan andere steden vanwege het ontbreken van stadsmuren en –poorten. Met enige regelmaat wendde de diaconie zich tot de magistraat en de hoge regeringscolleges om financiële steun. Soms kwam die er, vaak ook niet of men kreeg toestemming voor een extra collecte. Vanaf het eind van de zeventiende eeuw nemen de geluiden toe om de hulp aan ‘papisten’ te verminderen, of zelfs te staken. Dat gebeurde soms tijdelijk.

Vanaf 1768 hebben de hervormde diaconie en de stedelijke overheid onderhandeld om tot een definitieve scheiding van diaconiearmen en thuiswonende armen te komen. Dat heeft tot een regeling geleid, waarbij een aantal buitenarmen werden geplaatst in het diaconiehuis (zie onder).

Advocaat-diaken


Eeuwenlang stond het diakenambt beneden het ouderlingenambt. Ouderlingen waren haast altijd aanzienlijke burgers, diakenen kwamen uit een iets lagere sociale laag. Wel moesten zij in staat zijn om enige dagen per week dit vrijwilligerswerk te kunnen doen. Soms werden diakenen later ook ouderling, de omgekeerde weg is in Den Haag nooit voorgekomen.

Er was één uitzondering op dit sociale verschil, en dat was ook iets typisch Haags. Van ongeveer 1600 tot 1938 kende de diaconie de advocaat-diaken. Hij had de leiding van de diaconie, voerde juridische processen namens de diaconie en notuleerde. De diaconie was al snel bij zoveel processen rond de afwikkeling van legaten en juridische kwestie met de overheid betrokken, dat een eigen advocaat veel kosten bespaarde. Hij kwam meestal uit een gegoede familie en had rechten gestudeerd in Leiden.

Diaconie Oude Vrouwen en Kinderhuis


In de jaren 1654-1656 heerste er een pestepidemie in Holland. Dat leidde tot een toevloed van bedelaars en een groot aantal weeskinderen. Weeskinderen werden tot dan vooral uitbesteed in gezinnen. Het burgerweeshuis had ook onvoldoende capaciteit. Om op de kosten te besparen werd een pand aangekocht, waarin de weeskinderen konden worden gehuisvest en oude vrouwen, die tevens konden helpen bij het toezicht over de weesmeisjes en het leren naaien en spinnen. Het complex werd in de loop der tijd geregeld verbouwd en uitgebreid.
 

Diaconale wijk


Den Haag groeide in de negentiende eeuw sterk. Dat leidde tot veel nieuwbouwactiviteiten. Ook de hervormde diaconie heeft daaraan bijgedragen. Buiten de singels ontstond een heel complex voor arme en minvermogende bestedelingen van de diaconie: 132 armenwoningen, drie diaconiescholen, het Oude Mannen en Vrouwenhuis, een bakkerij, een nieuw weeshuis, de Armenkerk en de Van Doeverenstichting, een tehuis voor echtparen.

Afzien van overheidssubsidie


Een rode draad in het boek van Vis is de verhouding tussen de kerkelijke armenzorg en de overheid. Soms wordt er innig samengewerkt, dan weer leven er grote spanningen. Een opmerkelijke wending deed zich voor in 1854, toen de nieuwe Armenwet in werking trad. De gemeente verminderde haar subsidie in die jaren, maar wilde wel meer toezicht uitoefenen. De hervormde diaconie weigerde daarop op principiële gronden nog langer geld aan te nemen van de overheid. Dat viel goed binnen de hervormde gemeente: de bereidheid om te geven nam toe en binnen enige jaren waren de inkomsten zonder gemeentesubsidie weer op peil.
Overigens zou in de twintigste eeuw de samenwerking met de overheid weer toenemen, zeker bij de uitbouw van de zorg voor wezen en bejaarden.

Gevolgen van conflicten


‘Diaconie’ geeft een mooi beeld van de geschiedenis van de Haagse hervormde diaconie. Interessant zijn de beschrijvingen van het optreden van de diaconie in conflictsituaties. Vis beschrijft zowel kerkelijke conflicten (b.v. bij de strijd tussen Johannieten en Jeronimieten in de zestiende eeuw of tussen de aanhangers van Arminius en Gomarus in begin zeventiende eeuw) als politieke twisten (tussen patriotten en Oranje-aanhangers aan het eind van de achttiende eeuw of de Tweede Wereldoorlog). Deze conflicten leidden tot verminderde opbrengst van de collecten en tweespalt in het college van diakenen, dat soms wordt opgelost door zuiveringen. Wat mij verbaast is, dat met geen woord wordt gerept van de kerkscheuringen in de hervormde kerk in de negentiende eeuw (de Afscheiding van 1834 en de doleantie onder leiding van Abraham Kuyper vanaf 1886, waaruit de Gereformeerde Kerken zijn voortgekomen). Hebben die geen gevolgen gehad voor het functioneren van de diaconie in Den Haag? Nu worden de gereformeerden pas genoemd bij het optreden van de crisiscomités in de jaren dertig. En worden er enige stekelige opmerkingen geplaatst over de verhoudingen tussen hervormden en gereformeerden tijdens de fusiebesprekingen in het kader van Samen op weg. (p. 430)

Het boek is vooral een instellingsgeschiedenis met veel oog voor organisatie, financiën en bestuurders en nauwelijks voor de bedeelden. Dat heeft ongetwijfeld te maken met het bronnenmateriaal dat nog aanwezig is of juist ontbreekt. Het boek pretendeert niet alleen de geschiedenis van de hervormde diaconie te schetsen, maar ook bredere inkijkjes te geven in de geschiedenis van de hervormden in Den Haag of de kerkelijke armenzorg in zijn algemeenheid. Af en toe wordt ingegaan op de katholieke armenzorg, maar dat is slechts spaarzaam. Het boek, dat een paar jaar geleden verscheen bij gelegenheid van het 250-jarig bestaan van het RKWO (zie D&P 2014/4) ontbreekt in de literatuurlijst. Het lijkt mij geen toeval, dat de gemeentelijke overheid vanaf 1768 in gesprek gaat met de diaconie over een regeling van de zorg voor de armen. Sinds een paar jaar konden de katholieken ook officieel hun armenzorg regelen en hadden zij een weeshuis opgericht. En als Vis opmerkt, dat de Hervormde Kerk in 1853 het enige kerkgenootschap was met een vast reglement voor haar armbesturen, klopt dat op dat moment, maar twee jaar later had ook de RK. Kerk haar eigen reglement voor armbesturen.

Jurjen Vis, Diaconie. Vijf eeuwen armenzorg in Den Haag, Uitgeverij Boom, Amsterdam, 2017

 

maandag 31 juli 2017

Is de hut van Columba gevonden?


Half juli stonden de Britse media vol met berichten over de mogelijke vondst van de hut van Columba. Een kleine greep: ‘Wetenschappers leggen Columba’s cel op Iona bloot’ (BBC News), ‘Een van de belangrijkste gebouwen in de geschiedenis van het christendom ontdekt buiten de Schotse kust’(Independent), ‘Fragmenten die 55 jaar in een garage zijn achtergelaten blijken van Columba’s cel op Iona te zijn’ (Times), ‘Archeologen ontdekken, dat een houten hut die wordt geassocieerd met de heilige Columba dateert uit de tijd waarin hij geleefd heeft’ (The Telegraph). Aanleiding voor deze berichtenstroom was een persbericht van de University of Glasgow op dinsdag 11 juli. Die week vond in Glasgow een internationale conferentie plaats over de vroege middeleeuwen op de Britse eilanden. Een van de hoofdinleiders was Adrián Maldonado, medewerker van de University of Glasgow. Met andere wetenschappers van deze universiteit maakt hij deel uit van de Iona Research Group, die sinds 2012 gezamenlijk vanuit verschillende disciplines onderzoek doen naar de geschiedenis van Iona. Een belangrijk onderdeel daarvan is om de resultaten van vroegere opgravingen opnieuw onder de loep te nemen. Lang niet alle resultaten zijn gepubliceerd en nieuwe onderzoekstechnieken kunnen nieuw licht werpen. Dat is ook het geval met de hut van Columba. De inleiding die Maldonado op de conferentie heeft gehouden, zal later gepubliceerd worden. Maar hij heeft een mooi verhaal geschreven over het onderzoek tot nu toe, dat leest als een detective. Ik maak hiervan dankbaar gebruik in deze blog, aangevuld met enkele andere bronnen.


Columba’s hut

Een van de belangrijkste bronnen voor het leven van Columba is het heiligenleven, dat Adomnan ongeveer een eeuw na Columba's dood heeft geschreven. Adomnan was zelf abt van het klooster, dat Columba had gesticht en kwam uit dezelfde familie. Alle kans, dat hij nog betrouwbare kennis had uit mondelinge overlevering.
In zijn heiligenleven heeft Adomnan het geregeld over de onderkomens van Columba. Hij gebruikt daarvoor twee woorden: 'tegoriolum' en ‘hospitiolum’. Het eerste was gebouwd ‘op een hogere plaats’ en werd door Columba gebruikt als zijn schrijfhut. Het andere onderkomen was zijn slaapcel, waarin zich een stenen bed bevond. Meer dan eens schrijft Adomnan, dat als Columba aan het schrijven was, hij geschreeuw vanaf Mull kon horen en dat hij uitkeek op de rotsen.  
Adomnan beschrijft Iona ook als een landschap om te pelgrimeren. De plekken op Iona waar belangrijke gebeurtenissen in Columba’s leven zich hebben afgespeeld, zijn gemarkeerd met kruisen en op zijn graf is de steen geplaatst, die hij als kussen gebruikte.
Er is een plek op Iona, die voldoet aan de beschrijving van Adomnan. Dat is de steenklomp tussen de straat en de huidige Abbey, die niet toevallig ‘Torr an Aba’ heet, ‘de heuvel van de abt’. 

Torr an Aba is de steenklomp uiterst links met net 
daarachter net nog zichtbaar de Community shop.


Onderzoek in de jaren vijftig

In de jaren vijftig ging een team van archeologen onder leiding van Charles Thomas op zoek naar overblijfselen van het oorspronkelijke klooster van Columba en andere bouwsels. Een van de eerste plekken die zij onderzochten was Torr an Aba. Martin Martin, een vroegere bezoeker van Iona, had in 1695 deze plek beschreven als ‘Dum Ni Manich’, dat wil zeggen ‘het fort van de monnik’. Het bastion zou gebouwd zijn van steen en kalk. En nog tot aan het eind van de negentiende eeuw hadden mensen melding gemaakt van een voetstuk van een kruis op de steenhoop.

Bij de eerste opgravingen in de zomer van 1956 vond het team dit voetstuk en ontdekte dat dit stond bovenop een vroeger bouwwerk. Een jaar later onderzochten zij dit nader en vonden de verbrande restanten van een hut van hout en leem. Deze restanten waren zorgvuldig begraven onder een laag kiezelstenen, waar bovenop het voetstuk van het kruis was geplaatst. Thomas en zijn medewerkers vroegen zich af, of zij de hut van Columba hadden gevonden en overlegden ook met andere deskundigen. Met de middelen van toen kon geen verder bewijs worden vergaard. Tegenwoordig zou men de verbrande houtdelen dateren met de C14-methode, maar die stond toen nog in de kinderschoenen. Wel hebben de onderzoekers enige monsters genomen. Om verschillende redenen is Charles Thomas er nooit toe gekomen om de resultaten van deze opgravingen te publiceren. Wel hebben twee leden van zijn team hun bevindingen in 1988 gepubliceerd, maar tegen die tijd waren de monsters verloren geraakt. Elizabeth Burley en Peter Fowler beargumenteerden uitvoerig, waarom dit volgens hen wel eens de hut van Columba zou kunnen zijn geweest. Daarvoor wezen zij niet alleen naar de teksten van Adomnan, maar ook naar de zorgvuldige manier waarop de verbrande resten van de hut waren bedekt met kiezelstenen en zo veranderd in een monument, waarop dan ook nog eens een kruis was geplaatst. Maar andere deskundigen betwistten deze interpretatie. Men dacht dat men nooit meer zekerheid zou krijgen.

Glasgow Iona Research Group


Medewerkers van verschillende afdelingen van de University of Glasgow hielden zich vanuit hun eigen discipline bezig met de geschiedenis van Iona. Denk b.v. aan archeologen, historici en taalkundigen. In 2012 vormden zij de Glasgow Iona Research Group, die sinds kort ook een eigen website heeft. Verschillende leden deden mee aan de Iona Research Conference, die in april 2012 op Iona werd georganiseerd door Historic Scotland en de Iona Community.
Katherine Forsyth en Adrián Maldonado speelden een belangrijke rol bij de nieuwe opstelling van de gegraveerde stenen in het museum bij de Abbey. En Ewan Campbell ging onderzoek doen naar de ongepubliceerde gegevens van Charles Thomas.

Monsters teruggevonden


Ze legden contact met Thomas, die al jaren gepensioneerd was en nu in Truro (Cornwall) woonde. Hij had allerlei aantekeningen, onderzoeksgegevens en materialen in dozen in zijn garage staan en stemde toe om zijn Iona archief over te dragen aan Historic Environmental Scotland. Maldonado en Campbell hebben alle aantekeningen, schetsen en foto’s doorgenomen en op basis daarvan een nieuw onderzoeksrapport gemaakt. Tot hun grote verrassing ontdekten ze ook enige plastic zakjes met houtskool, waarvan sommige het label ‘gleuf 10’ droegen. Dat was de gleuf die gegraven was op Torr an Aba.

Het bewuste monster

Het houtskool is door een gespecialiseerd laboratorium onderzocht. Twee monsters van verbrande hazelaar uit de hut dateren tussen 540 en 650 na Christus. Dat is de periode waarin Columba (521 – 593) geleefd heeft. En omdat de plek later gemarkeerd is met een kruis, moet het haast wel de hut van Columba zijn geweest. Archeologen kunnen nauwelijks dichter bij de waarheid komen. Helaas heeft Charles Thomas deze bevestiging niet meer meegemaakt. Hij stierf in 2016. In totaal zijn er tien monsters gevonden, afkomstig uit verschillende onderzoeksgleuven. Zij dateren alle tussen 500 en 1100 na Christus. Ik ben benieuwd wat die nog aan kennis opleveren.

Onderzoeksproject

Het onderzoek naar de hut van Columba is maar een van de onderdelen van het onderzoeksproject. Andere onderwerpen zijn:

  • het oorspronkelijke klooster dat Columba gesticht heeft
  • de ontwikkeling van het oorspronkelijke klooster naar een pelgrimsoord
  • de problemen en mogelijkheden die het overgeleverde historische materiaal en de plaatsnamen met zich meebrengen
  • het belang om terug te gaan naar de archieven en museumcollecties
  • de opgravingen van Charles Thomas.
Maldonado en Campbell waren eind mei nog op Iona en hebben daar enige gleuven die Thomas had gegraven opnieuw open gemaakt en onderzocht. Van Peter MacDonald, die op dat moment op Iona was, heb ik gehoord, dat men onder meer enige funderingen van een stenen gebouw heeft gevonden die ouder zijn dan de huidige Abbey. Charles Thomas wist indertijd niet wat hij met deze funderingen aan moest. Nu vermoedt men, dat ze wel eens de restanten zouden kunnen zijn van een kerkje, dat de heilige koningin Margaret van Schotland in de elfde eeuw heeft laten bouwen. Ik heb deze vermoedens nog niet gepubliceerd gezien.

Iona als pelgrimsoord


In de bespreking van de opgravingen op Torr an Aba in Church Times gaat Peter Keys wel in op een ander aspect van het onderzoek, de ontwikkeling van Iona als pelgrimsoord. Maldonado en Campbell zouden ook hebben ontdekt, dat de middeleeuwse pelgrimsweg op Iona ( de zogenaamde Street of the Dead) al in de achtste of negende eeuw zou zijn aangelegd, honderden jaren eerder dan tot nu toe werd aangenomen. Dit zou dan een van de oudste christelijke pelgrimswegen ter wereld zijn. De beide archeologen onderzoeken zelfs de mogelijkheid, dat deze weg losjes is gemodelleerd naar een pelgrimsweg in Jeruzalem, die later is geëvolueerd in de Via Dolorosa. Dit idee van Iona als een heilig landschap, was ook al naar voren gekomen tijdens een week op Iona over Columba en de vroege kerk, die ik in 2014 heb gevolgd. Vanuit een hevig verlangen naar het hemels Jeruzalem zouden de monniken Jeruzalem hebben nagebouwd, zodat zij liturgisch de weg van Jezus konden navolgen. Langs de Street of the Dead waren ook drie kruizen vlak bij elkaar geplaatst (Golgotha) en de weg eindigde bij het graf van Columba/de tempel.

Afsluiting


Rosemary Power gaf een droog commentaar op Facebook: “Niets nieuws onder de zon. George MacLeod vertelde altijd al, dat Columba op Torr an Aba in zijn schrijfhut zat.” Dat kan MacLeod gebaseerd hebben op Adomnan’s heiligenleven en op gesprekken met Charles Thomas, want die zullen er ongetwijfeld zijn geweest. Tegelijk vind ik het fascinerend, dat nu ook via de C14-methode aanwijzingen zijn, dat in Columba’s tijd een hut gestaan heeft op deze steenhoop.


Jan Maasen

woensdag 26 juli 2017

Romaria da Terra 1


I.                   Pelgrimeren met een missie


 
Onlangs verscheen het eerste Camino Cahier met als titel ‘Onderweg met een missie’.  Daarin zijn de teksten opgenomen van een studiedag, die de Camino Academie op 24 november 2016 heeft georganiseerd. Aanleiding voor deze studiedag was de constatering, dat individuele tochten en pelgrimages, in het bijzonder de Camino naar Santiago, steeds meer verbonden worden met een doel en het inzamelen van geld daarvoor. Vaak gaat het om de bestrijding van ziekten, maar ook wordt er geld opgehaald voor derde wereld projecten. De pelgrimage wordt zo een sponsorloop. De auteurs benaderen dit verschijnsel vanuit verschillende invalshoeken en aan de hand van verschillende voorbeelden uit de praktijk. Binnenkort wil ik veel uitvoeriger bij dit cahier stil staan. Nu pak ik één element er uit.

Twee typen


Paul Post brengt in zijn bijdrage het veld in kaart. Hij maakt daarbij een onderscheid in twee typen: op weg gaan voor een materieel goed doel, waarbij je kan denken aan het geld inzamelen voor ziekten, projecten in Oost-Europa of de derde wereld, ziekenhuizen, armoedebestrijding e.d. En tochten, waarbij het doel ideëel van aard is. Dan gaat het om “vrede, gerechtigheid, natuurbehoud, bezinning met religieuze of spirituele dimensies, harmonie en eenheid, rechtvaardigheid voor armen, of Europese eenheid, of expliciet religieuze missies.” (p. 14)
 

Hybride vormen


De onderscheiding is niet waterdicht. Er zijn hybride vormen. Ik denk dan b.v. aan de Pelgrimstocht Vastenactie, die opvallend genoeg ontbreekt in Post’s opsomming van allerlei initiatieven uit 2016 (p. 11-12). Toen de Vastenactie in 2011 met deze activiteit begon, stond het materieel goede doel voorop. De intentie was een tweede inkomstenbron voor de Vastenactie te ontwikkelen naast de fondsenwervende acties in de parochies. Het succes van Alpe d’Huzes was het wenkende voorbeeld. Een miljoenenopbrengst was wellicht te ambitieus, maar meerdere tonnen moest toch haalbaar zijn, was de aanvankelijke gedachte. Het is anders gelopen. Het primaire doel van de Pelgrimstocht Vastenactie is tegenwoordig een ideële missie (inhoudelijke aandacht voor het Vastenactieproject en spirituele bezinning voor de deelnemers). Aan de deelnemers wordt nog steeds gevraagd om zich individueel te laten sponsoren, maar de totale opbrengst bedraagt niet meer dan 10.000 euro. Het Camino Cahier geeft een aantal inzichten, die deze ontwikkeling helpt verklaren. Maar die komen t.z.t. bij de bespreking van het Cahier wel aan de orde.

Nieuwe ontwikkeling?


Met het pelgrimeren voor een goed doel heb ik minder ervaring, behoudens dan twee pelgrimstochten van de Vastenactie (in 2012 en 2016), met pelgrimeren met een missie des te meer. Post wekt de indruk, dat de opkomst van tochten met een missie van recente datum is, hoewel hij wel refereert aan oudere tradities als protestmarsen, symbolische marsen, stille tochten en ommegangen, en de Pax Christi Voettochten.

Die voettochten komen ook niet uit de lucht vallen. Zeker in de eerste tien jaar van haar bestaan was de gezamenlijke bedevaart kern van de activiteiten van Pax Christi en vonden internationale congressen altijd plaats in een Mariabedevaartsoord. Gied ten Berge noemt in zijn bijdrage in het Cahier ook de tochten met het Aachener vredeskruis en de Frans-Duitse verzoeningsbedevaart naar Lourdes. (p. 23) Heel belangrijk zijn in dit verband ook de zogenaamde ‘gebedskruistochten voor de vrede’ die net na Tweede Wereldoorlog in Frankrijk werden gehouden en waarin de prille Pax Christibeweging een belangrijke rol vervulde. Hoe nieuw wil je het pelgrimeren met een missie hebben?
 
  

Mensen met een Missie


Ik bleef ook haken bij een zinnetje in de eerste schets van het fenomeen. “De organisatie Mensen met een Missie toont op haar site allerlei tochten, soms pelgrimages genoemd, voor vrede en gerechtigheid.” (p. 12) Het gaat dan in het bijzonder om het verslag van Marije Douma over een pelgrimage tegen onrechtvaardige behandeling van indianen in Mexico.

Misschien reageer ik wat overgevoelig, maar zouden die tochten voor vrede en gerechtigheid niet gewoon pelgrimages met een missie kunnen zijn? Dat is geen nieuw verschijnsel. In Brazilië bestaat de ‘Romaria da terra’, de grondbedevaart, al bijna veertig jaar. Ik was het bijna vergeten, maar in 1990 heb ik in mijn eerste periode als missiesecretaris van het bisdom Rotterdam (1984-1993) tijdens een reis door Brazilië zelf deel genomen aan een dergelijke tocht. Een verslag daarvan is later gepubliceerd in een boekje van de NMR. Ter illustratie sluit ik dit blog hiermee af. In een tweede deel zal ik nog wat commentaar bij het verschijnsel van de grondbedevaart geven.

 

II.                Beweging van mensen zonder land


 
 
Op zondag 22 juli 1990 vindt in Promissao de eerste Romaria da Terra van de deelstaat Sao Paulo plaats, georganiseerd door de Commissie voor het Grondpastoraat (CPT). Elders in Brazilië kent deze organisatie al langer de traditie om rond de Dag van de Landarbeider (25 juli) een grondbedevaart te organiseren. In het voorbereidingsboekje wordt daarover gezegd: “Een bedevaart is een tocht die het volk maakt naar een heilige plaats: een berg, een heiligdom, een grot…; plaatsen die zeer betekenisvol zijn voor het volk. Daar voelen zij een speciale aanwezigheid van God en ontvangen zij een nieuwe kracht voor het leven. Het volk vernieuwt er zijn belofte.”

Deze bedevaart gaat naar Promissao. Voor iedereen die actief is in de beweging van landlozen in Sao Paulo is dit stadje vol betekenissen. Het ligt in het bisdom Lins, dat de meeste grondconflicten, aanslagen en landbezettingen van de staat Sao Paulo kent. Maar in Promissao heeft zich ook een van de grootste succesvolle landonteigeningen van Brazilië (17.000 ha) voltrokken. En daarnaast is ok dat andere grote landbouwprobleem van Sao Paulo aanwezig: het werk in de suikerrietplantages. Het thema van de bedevaart is: “Grond, moeder van allen”.
 

Dezelfde medaille

Door een misverstand kom ik pas om half tien aan. Daardoor mis ik de openingsbijeenkomst op het plaatselijke voetbalveld. De stoet heeft zich al in beweging gezet. Ik sluit me snel aan bij de achterhoede.

Ruin vijftienduizend mensen lopen mee, afkomstig uit alle delen van Sao Paulo. Veel jonge mensen, maar ook ouderen, gekromd en verweerd door het harde werken op het land. Ik zie om me heen allerlei spandoeken met teksten. Sommige geven de plaats van herkomst aan. Andere bevatten politieke leuzen, waarin gevraagd wordt om echte landhervormingen. De mooiste tekst haakt in op het thema van de bedevaart. Door de vraag te stellen: “Volk: wees tot wanneer?” Ook zie ik een enkele vlag van de PT, de partij van Lula, en zorgt een geluidswagen van het Syndicat de Metallurgicos uit Campinas voor de versterking van de veelal religieuze strijdliederen. Tot de toppers behoort een lied, dat speciaal voor deze gelegenheid is geschreven op een melodie van een bekend lied uit de basisgemeenschappen. Spandoeken, vlaggen, liederen, ze geven mij het gevoel eerder deel te nemen aan een protestdemonstratie dan aan een bidtocht. Het unieke van deze Romaria is, dat protest en gebed, politiek en religie geen gescheiden zaken zijn, maar twee kanten van dezelfde medaille.

In diskrediet


De stoet loopt van het stadje naar het terrein van een landbouwschool, in de buurt van een landbezetting, zo’n tien kilometer verderop. Pater José Jansen, een Nederlander die veel met landbezetters werkt, vertelt mij onderweg dat in Promissao enige jaren geleden 17.000 hectare is onteigend krachtens de wet op de landhervorming. Ruim 750 families hebben een stuk grond toegewezen gekregen van 18 ha elk, ruimschoots genoeg om van te leven. Deze grond is toegewezen via de burgemeesters van een aantal steden en dorpen, en soms terechtgekomen bij mensen die er nauwelijks op voorbereid waren, en vaak ook als beloning voor bewezen diensten bij een verkiezingscampagne. De kolonisatie verloopt daarom niet al te succesvol. Jansen heeft de indruk, dat de gevolgde procedure dit ook minstens gedeeltelijk op het oog had, om de landhervormingen en de Sem terra-beweging in diskrediet te brengen.

Onderweg spreek ik ook met een priester uit Campinas, die veel werkt met kerkelijke basisgemeenschappen. Hij ziet in de Romaria een belangrijke mogelijkheid om stad en platteland bij elkaar te brengen. Veel stedelingen hebben nog een mentaliteit, die sterk met de grond verbonden is. Via de Romaria worden de bewegingen van landloze boeren met elkaar verbonden. Hij ziet als belangrijkste bijdrage van de bevrijdingstheologie en de basisgemeenschappen, dat geloof en leven weer met elkaar verbonden zijn. De Braziliaan is een religieus iemand, maar de traditionele kerk had het geloof nooit verbonden met leven, de strijd om grond, de strijd om te overleven. Dat waren altijd gescheiden zaken. Pas met de bevrijdingstheologie is het geloof sterk op het gewone leven betrokken en is de kerk ook actief geraakt in de strijd.
 


Verbondenheid


Tegen enen komen we aan op het terrein, waar de Romaria afgesloten wordt. Rondom staan allerlei kramen, waar voedsel en drank verkocht worden door diverse groepen. Slechts één kraampje verkoopt informatiemateriaal en T-shirts van de Commissie voor het Grondpastoraat. De eerste anderhalf uur is er een ‘vrije tribune’: iedereen die dat wil, mag het volk toespreken of iets spelen of zingen. Van die mogelijkheid wordt druk gebruik gemaakt. Op het veld heerst een plezierige stemming. Al rondlopend kom ik een aantal mensen tegen, die ik de week ervoor ontmoet heb in verschillende landbezettingsprojecten. De Romaria is duidelijk een verzamelplek voor eenieder, die actief is in de beweging van mensen zonder land.

Om drie uur vindt de slotviering plaats. Naast de geluidswagen is een platte vrachtwagen opgesteld, waarop enige tafels als altaar staan. Kardinaal Arns, vier bisschoppen en een menigte priesters gaan in de viering voor. Sommigen zijn onmiskenbaar actief in de commissie. Een jonge man draagt een brede, rode stola met daarop het embleem van de ebweging van mensen zonder land. De eucharistieviering heeft een levendig karakter met veel gezang, geklap en gezwaai van armen. Kardinaal Arns maakt van de preek een gezamenlijk gebeuren door telkens na ene kort stuk een zin te laten herhalen door het volk. Tijdens de offerande wordt eerst een doek met een kaart van Sao Paulo getoond, met daarop alle landbezettingen en kolonisaties. Daarna komen mensen met de vruchten van het land naar het altaar. In deze viering ervaar ik een duidelijke verbondenheid tussen de strijd om te overleven en het geloof in Jezus als bevrijder. Het verbond tussen God en de mensen wordt hier vernieuwd. Er is toekomst, tegen alle geweld en onderdrukking in.

 
Tekst deel II uit: Als iemand zich verzet. Den Bosch, mei 1992, p. 10 -13

 

maandag 26 juni 2017

Walks of Peace –lokale oefeningen in vrede

Een van de workshops tijdens de laatste Ambassadeursdag van Pax op zaterdag 20 mei 2017 was gewijd aan de Walk of Peace. Onder die naam organiseert Pax al enige jaren een vredeswandeling als landelijke start van de Vredesweek. Zelf heb ik als deelnemer in 2015 meegelopen tijdens de eerste Walk of Peace in Den Haag. En op de Ambassadeursdag vertelden Tiny Hannink en Els du Rieu van de Ambassade voor Vrede Enschede en Pax-medewerkster Nathalie Nijs vol enthousiasme over de editie van 2016. Nu gaat dit model lokaal. Pax wil stimuleren dat in de Vredesweek 2017 (16-24 september) op zoveel mogelijk locaties een Walk of Peace wordt georganiseerd. Begin mei waren al zes locaties bekend, deels omdat hier voortgeborduurd kan worden op ervaringen in voorgaande jaren. Zo vond vorig jaar al een lokale Walk of Peace in Vlaardingen plaats.




En de MOV-groepen in het Westland en Delfland organiseren sinds 2012 een vredeswandeling rond de thematiek van de vredesweek, ergens in het Westland. Daarvoor hielden de kerken en moskee in Delft-Zuid al jaarlijks een gezamenlijke vredestocht in de wijk. Kortom, lopen voor vrede is niet nieuw. Dat weet Pax ook wel. De geschiedenis van Pax Christi is gelardeerd met gebedskruistochten voor vrede, voettochten, vredesdemonstraties, vredesmarsen, pelgrimages en adventstochten. De ‘Walk of Peace’ is een laatste loot aan deze stam met een eigen profiel. Pax heeft gekozen voor een Engelse naam, om zo een verbinding te kunnen maken met andere nationaliteiten, de internationale vredesbeweging en de internationale pelgrimage van gerechtigheid en vrede, waartoe de Wereldraad van Kerken in 2013 in Busan heeft opgeroepen.


Kenmerken Walk of Peace


De Walk of Peace heeft als vredeswandeling of –pelgrimage een aantal eigen kenmerken:

  • Het tijdstip: de activiteit vindt plaats tijdens de Vredesweek, die jaarlijks wordt gehouden in de laatste volle week van september
  • Mensen van verschillende achtergronden treffen elkaar, niet alleen tijdens de wandeling, maar liefst ook al in de voorbereiding. Het gaat daarbij niet alleen om mensen uit verschillende kerken, maar ook met verschillende levensbeschouwingen, culturen en nationaliteiten. Zoals bij het moderne pelgrimeren de tocht naar het pelgrimsoord minstens zo belangrijk is als het gebeuren op de bestemming zelf (met als voorbeeld de camino naar Santiago de Compostela), zo is de organisatie van een Walk of Peace met mensen van verschillende achtergronden zelf al een oefening in vrede en ontmoeting. Ik moet in dit verband denken aan een multiculturele tocht, waartoe ik zelf in 2006 het initiatief had genomen in mijn vroegere woonplaats Alphen aan den Rijn. Daarbij waren niet alleen verschillende kerken betrokken, maar ook de Turkse moskee en een vrouwencentrum. In de voorbereiding hadden we ook contacten met de Marokkaanse moskee en enige andere kerkgenootschappen en buurthuizen, maar de een na de ander haakte om uiteenlopende redenen af. Voor mijzelf was dit voorbereidingstraject minstens zo leerzaam als de (geslaagde) tocht zelf.
  • Tijdens de tocht worden verbindingen gelegd tussen de verschillende culturen en levensbeschouwingen. Dat kan in de ontmoeting onderweg, via muziek en gebaren van vrede. Tijdens de eerste Walk of Peace in Den Haag vond ik het heel ontroerend, dat kinderen bij de Mescidi Aksamoskee (n.b. in een voormalige synagoge) aan de deelnemers een witte roos uitdeelden, die enige honderden meters verderop konden worden neergelegd bij het Joods Kindermonument. Later tijdens deze tocht kregen we in de Parkstraatkerk een kaartje uitgereikt, waarop je een vredeswens kon schrijven voor de Oekraiense bruggenbouwster Olena Hantsyak-Kaskiv. Wat verder op de route stond een speciale brievenbus, waarin dit kaartje gedeponeerd kon worden.
 
 
  • De Walk of Peace is volgens Pax geen protestmars of demonstratie, “hoewel je zichtbaar uitnodigend aanwezig kunt zijn in de stad.” Maar zou ik willen opmerken: Is het niet kenmerkend voor elke pelgrimage, dat zij ook een getuigeniskarakter heeft? Je hoeft geen protestborden mee te dragen of leuzen aan te heffen, om aan de voorbijgangers op straat een signaal af te geven, dat hier iets opmerkelijks gebeurt: mensen van verschillende afkomst staan niet tegenover elkaar, maar lopen gezamenlijk op.
  • Bij elke pelgrimstocht wordt niet alleen een uiterlijke weg afgelegd, maar ook een innerlijke weg. Die twee staan niet los van elkaar. De uiterlijke weg met zijn halteplaatsen en moeilijkheden beïnvloedt de spirituele weg van de pelgrim. Die spirituele weg kan ook gecultiveerd worden, met rituelen, opdrachten , teksten, liederen e.d. In het kader van de Pelgrimage van Gerechtigheid en Vrede van de Wereldraad van Kerken wordt hierbij wel gebruik gemaakt van de drieslag van Dorothee Sölle: de positieve weg, de negatieve weg en de transformatieve weg. Je kunt God ontmoeten via het goede, of juist een besef krijgen van God via een confrontatie met lijden en onrecht (negatieve weg) en je leven dringend laten veranderen. 
 

Bepalen van de route


Waar houd je nu een Walk of Peace? Als je kiest voor een meer bezinnende tocht, dan kan je de vrije natuur opzoeken. Wil je gezien worden, dan ligt een tocht door het centrum meer voor de hand. Ook de drieslag van Sölle kan hier een rol spelen: je kunt als halteplaatsen plekken kiezen die vrede en vrijheid in een positieve zin verbeelden of juist herinneren aan oorlogsgeweld en discriminatie. En op sommige plekken kan een ontmoeting geregeld worden met inspirerende vredeswerkers. (vgl. ideeënboek, p. 17) Omdat het bij deze activiteit niet alleen gaat om het wandelen, maar ook om de ontmoetingen op de halteplaatsen, moet je de route niet langer maken dan 5 kilometer. De ervaring leert, dat een deelnemer al snel 2 tot 3 uur doet over het afleggen van dit traject, als de halteplaatsen voldoende interessant zijn om er te blijven hangen.


Activiteiten


De spirituele weg kan bevorderd worden door bewust ontmoetingen en activiteiten te plannen op de halteplaatsen of onderweg. Je kunt b.v. denken aan:

  • Gesprekskaartjes voor onderweg (volgens het model van De Wandeling).
  • Een ontmoetingsmarkt
  • Een kerk, synagoge of moskee bezoeken, met eventueel een rondleiding of tentoonstelling
  • Een ontmoeting met een lokale vredeswerker.
  • Een afsluitend debat.

Verbindingen tussen plekken en mensen kunnen op verschillende manieren worden gelegd. Ik noemde al eerder het uitdelen van een roos, die kan worden neergelegd bij een monument. In Enschede werden vorig jaar wensvlaggen gemaakt. Ook kan een vredesvlam worden meegedragen en doorgegeven.
 

Leentjebuur


Pax en de Raad van Kerken hebben voor de Walk of Peace een mooi ideeënboek gemaakt. Maar in de afgelopen jaren zijn ook andere vormen van pelgrimages rond een maatschappelijk onderwerp ontwikkeld. Je kunt ook inspiratie ontlenen aan:

  • diaconale wandelingen of armenzorgwandelingen langs diaconale initiatieven uit verleden en heden
  • de Pelgrimstocht Vastenactie voor een ontwikkelingsproject
  • de klimaatloop om aandacht te besteden aan klimaatverandering of andere aspecten van duurzaamheid. Oikos en Kerk in Actie hebben hiervoor een handleiding gemaakt
  • de bidprocessie voor de schepping, die gemaakt is voor de viering van de Wereldgebedsdag voor de Zorg voor de Schepping (1 september). De handleiding bevat suggesties voor het ontwerpen van de route rond verschillende thema’s van zorg voor de schepping en liturgische bouwstenen.
  • een stadspelgrimage rond de werken van barmhartigheid. Zie voor een voorbeeld in Zoetermeer mijn eerdere bijdragen over de opzet en inhoud van een dergelijke activiteit twee jaar geleden.

Ik hoop, dat deze ideeën dit jaar navolging krijgen in meerdere locaties. Wandel ze voor de vrede!

maandag 24 april 2017

Over de inzet voor vluchtelingen en milieu


 

Als missiesecretaris van het Aartsbisdom Utrecht heeft Ina van de Bunt zich ook hard gemaakt voor de opvang van vluchtelingen en duurzaamheid als onderdelen van het missionaire werk. Dat heeft u ongetwijfeld gemerkt als MOV-vrijwilligers of pastorale beroepskrachten in het aartsbisdom Utrecht. Die gedrevenheid bracht zij ook in op landelijke niveau. Een voorbeeld mag volstaan. Vijf jaar geleden hebben de missiesecretarissen geprobeerd om een landelijke cursus voor MOV-werk te ontwikkelen. Ina bood direct aan om een bijeenkomst over ‘MOV en duurzaamheid in de praktijk van alledag’ te ontwikkelen. Om verschillende redenen is die cursus er nooit gekomen, maar dat lag niet aan Ina’s uitwerking van deze bijeenkomst.

Het past dan ook, dat ik als collega-missiesecretaris en medewerker diaconie de zin voorgelegd heb gekregen: “Vanuit de katholieke geloofsgemeenschap moeten we praktisch betrokken blijven bij vluchtelingen en milieu, omdat …” 

Je kan hierop heel ingewikkelde en doorwrochte antwoorden geven, maar ik houd het graag eenvoudig. Dat blijft makkelijker hangen, de uitvoering in de praktijk is al moeilijk genoeg. Mijn antwoord is kort en bondig: “Vanuit de katholieke geloofsgemeenschap moeten we praktisch betrokken blijven bij vluchtelingen en milieu, omdat …deze werken van barmhartigheid niet alleen een dienst aan mensen zijn, maar ook aan God.”

Ik wil dit antwoord toelichten met behulp van drie Afrikaanse hongerdoeken. Hongerdoeken, omdat deze geloofsdoeken bekend zijn bij veel MOV-groepen, maar naar mijn mening te vaak alleen als kunstwerk aan de muur hangen. De verbeelding op de doek wordt te weinig gezien als een uitnodiging tot dialoog en daarmee tot reflectie en aansporing tot actie. En Afrikaanse hongerdoeken, omdat Ina’s missionaire hart in Afrika ligt.

 

  1. Hongerdoek ‘God onder ons’


 

In 2011 verscheen de hongerdoek ‘God onder ons’, gemaakt door de Togoleze kunstenaar Sokey Edorh. Edorh verbeeldt op deze doek het verhaal van het Laatste Oordeel uit Mt. 25 in de context van een Afrikaanse sloppenwijk. Allerlei elementen uit dit verhaal zijn met enig speurwerk te herkennen. De rechterstroon, de bokken en de schapen, de hongerigen te eten geven, de dorstigen laven, de zieken bezoeken, de naakten kleden, de gevangenen bezoeken en de vreemdeling opnemen. In het bijbelverhaal van Matteus gaat het om heel concrete, persoonlijke handelingen die te maken hebben met het leven van alledag en inspelen op basisbehoeften van mensen: water en voedsel, kleding, een dak boven je hoofd en aandacht. Edorh neemt de vrijheid om niet alleen individuele handelingen uit te beelden, maar soms ook collectieve en meer structurele varianten: de vrouwen die het land bewerken, de vrouw met de waterkar, de gezondheidskliniek, de wever met zijn weefgetouw. En hij breidt het aantal werken van barmhartigheid uit. De traditie had al als zevende werk de doden begraven toegevoegd, verscholen herkenbaar in een rouwstoet. Edorh vindt het van belang, dat kinderen kind mogen zijn, dat zij mogen spelen en goed onderwijs ontvangen. Je kunt dan ook op verschillende plekken spelende en lerende kinderen ontdekken.

Deze hongerdoek nodigt uit om na te denken over andere eigentijdse werken van barmhartigheid. Het lijkt wel, of paus Franciscus daarnaar geluisterd heeft. In zijn Boodschap voor de Wereldgebedsdag voor het behoud van de schepping op 1 september 2016 stelde hij als achtste werk voor het behoud van het gemeenschappelijk huis. Ik citeer: “Als geestelijk werk van barmhartigheid, vraagt het behoud van het gemeenschappelijk huis “een erkentelijke beschouwing van de wereld”, die “het ons mogelijk maakt door ieder ding een onderricht te ontdekken dat God ons wil meedelen”. Als lichamelijk werk van barmhartigheid, vraagt het behoud van het gemeenschappelijk huis de “eenvoudige dagelijkse gebaren, waarbij wij de logica van geweld, uitbuiting, egoïsme doorbreken (...) en het wordt zichtbaar in alle handelingen die een betere wereld trachten op te bouwen.” Einde citaat. De paus ziet dus de inzet voor het milieu evenzeer als een werk van barmhartigheid als de opvang van vluchtelingen.

Kijken we met dit inzicht nog eens naar de hongerdoek dan valt mij op, dat vanuit de blauwe hemel en de duif een door het Goddelijk licht beschenen driehoek te zien is, waarbinnen een aantal werken van barmhartigheid gesitueerd zijn. Het gaat daarbij vooral om de hongerigen te eten geven, de dorstigen te drinken geven, de zieken bezoeken en de naakten kleden. Het zal toeval zijn, maar deze werken van barmhartigheid vormen wel de kern van het traditionele Missie en Ontwikkelingswerk. De meeste Vastenactie- en Adventsactieprojecten bewegen zich op deze terreinen. Ook buiten de oplichtende driehoek herkennen we een aantal werken van barmhartigheid, waardoor we God kunnen ontmoeten. Laten de opvang van vluchtelingen en het milieu nu net aan de randen van de doek gesitueerd zijn, resp. rechtsboven bij de bootjes en linksboven bij de olie-installaties en het oerwoud dat daardoor verdrongen wordt. Beleid moet je niet op een toevallige hongerdoek baseren. Liefde moet georganiseerd worden, heb ik geleerd uit ‘Deus Caritas Est’. Dat geldt ook voor de liefdewerken van de vluchteling opvangen en de zorg voor de schepping, ons gemeenschappelijk huis. Het is voor mij alleen de vraag, of je die werken van barmhartigheid moet toewijzen aan de parochiële MOV-groepen. Juist op het niveau van de fusieparochies zouden die taken ook kunnen worden opgepakt door mensen, die in het bijzonder geraakt worden door deze noden.

 

  1. Hongerdoek ‘Behoud de schepping’




De hongerdoek ‘Behoud de schepping’ is nog twee jaar ouder en gemaakt door de Nigeriaanse kunstenaar Tony Nwachukwu. De doek bestaat grofweg uit vier beeldvlakken. Een donker bruinblauw vlak linksonder met een angstig kind op een chemisch vat in een rivier. Daarboven een lichtbeige vlak met een arm met uitgestoken vinger, die raakt aan de handvat van een boekrol. Rechtsboven een wit vlak met een uitgerolde Thora-rol, waarop allerlei afbeeldingen uit het scheppingsverhaal staan. En rechtsonder een groen vlak met zes mensen uit verschillende continenten. Elke persoon heeft een gave bij zich: een vis in water, planten in een pot, een vogel, een olielamp, een geneeskrachtige plant en een roodbruin lam.

De hongerdoek dateert uit 2009, maar de afbeelding krijgt bijzonder reliëf, als je hem beschouwt, terwijl je de encycliek Laudato Si’ leest. Hoofdstuk 1 schetst een aantal milieuproblemen, zoals vervuiling en klimaatveranderingen, water, het verlies van de biodiversiteit, de achteruitgang van de kwaliteit van menselijk leven en de wereldwijde ongelijkheid. Zonder veel moeite kunnen deze problemen gekoppeld worden aan de gaven in de handen van de mensen rechtsonder. Hoofdstuk 2, 3 en 4 geven een kompas om deze situatie te beoordelen. Hoofdstuk 2 behandelt uitvoerig de schepping in de Bijbel, te beginnen bij Genesis. De zes dagen van de schepping zijn duidelijk te herkennen op de boekrol, maar dat geldt ook voor andere bijbelse noties. De hoofdstukken 3 en 4 gaan over het technocratisch paradigma en de noodzaak van een integrale ecologie. Het linkervlak laat de gevolgen zien van het technocratisch paradigma en de noodzaak van een integrale ecologie. Net als de paus wijst Nwachukwu de techniek niet af, maar hij moet wel goed gebruikt worden. Zie de groene fabriek rechts.

De laatste twee hoofdstukken gaan over de noodzaak van politieke veranderingen op macroniveau en van een ecologische bekering en een nieuwe levensstijl op microniveau. De wereld is ons gemeenschappelijk huis, die we samen moeten bewonen. De zes wereldbewoners verbeelden dat en de gaven die zij in hun hand hebben geven evenzovele terreinen aan, waarop wij onze levensstijl kunnen veranderen: de omgang met water, met landbouwproducten, met dieren en hun natuurlijke leefomgeving, met fossiele brandstoffen en andere grondstoffen, met natuurlijke geneesmiddelen en de patenten erop en met de biodiversiteit. Dat zijn ook terreinen waarop we als individuele gelovigen en als plaatselijke geloofsgemeenschappen acties kunnen opzetten. Het behoud van het gemeenschappelijk huis als werk van barmhartigheid vraagt de nodige uitwerkingen.

 

  1. Hongerdoek ‘Ik ben omdat wij zijn’


Wat mij in de eerste hongerdoek over de werken van barmhartigheid intrigeert is het verschil met traditionele verbeeldingen van de werken van barmhartigheid, zoals we die bijvoorbeeld kennen van de Meester van Alkmaar. In de schilderijen uit de Middeleeuwen en de Gouden Eeuw worden de liefdewerken meestentijds uitgevoerd door welgestelden. Er is duidelijk sprake van een asymmetrische verhouding, die je ook kan duiden als paternalisme. Kijk dan nog eens naar de doek van Edorh. Het zijn geen blanken, die zorgen voor de arme krottenwijkbewoners. Er is eerder sprake van zelfhulp. De Afrikaanse bewoners helpen elkaar. Samen zorgen zij voor ontwikkeling van de wijk.


 

Die horizontale diaconale verhouding komt ook tot uitdrukking in de nieuwste hongerdoek van de Nigeriaanse kunstenaar Chidi Kwubiri. Mensen zijn geen individuen, maar personen in een relatie. ‘Ik ben, omdat jij bent en jij bent, omdat wij zijn.” Omdat wij mensen allen kinderen van God zijn, zijn wij gelijkwaardig en staan wij, ondanks al onze verschillen, in een horizontale relatie met elkaar.

Zo bezien is een vluchteling evenzeer mens als wij die hier al geruime tijd wonen en mogen ook zij genieten van de schepping.

De hongerdoek van Kwubiri roept ons op in elke relatie recht te doen aan deze horizontale verhouding. Mt 25 herinnert ons er aan, dat elke ‘minste der Mijnen’ ook waard is om te leven en menswaardig behandeld te worden. Mensendienst is Godsdienst. Immers: al wat je aan de minsten der mijnen hebt gedaan, heb je aan Mij gedaan.

Ik speur iets van Gods aanwezigheid in de ontmoeting tussen de twee mensen op deze hongerdoek in het licht dat tussen hen aanwezig is. En zo komt echt menszijn aan het licht.
 
Door de goede werken te doen van het opvangen van vluchtelingen en de inzet voor het milieu helpen we mee om Gods aarde bewoonbaar te laten blijven voor alle mensen.

 

Dijnselburg, 21 april 2017
 
Jan Maasen