maandag 31 juli 2017

Is de hut van Columba gevonden?


Half juli stonden de Britse media vol met berichten over de mogelijke vondst van de hut van Columba. Een kleine greep: ‘Wetenschappers leggen Columba’s cel op Iona bloot’ (BBC News), ‘Een van de belangrijkste gebouwen in de geschiedenis van het christendom ontdekt buiten de Schotse kust’(Independent), ‘Fragmenten die 55 jaar in een garage zijn achtergelaten blijken van Columba’s cel op Iona te zijn’ (Times), ‘Archeologen ontdekken, dat een houten hut die wordt geassocieerd met de heilige Columba dateert uit de tijd waarin hij geleefd heeft’ (The Telegraph). Aanleiding voor deze berichtenstroom was een persbericht van de University of Glasgow op dinsdag 11 juli. Die week vond in Glasgow een internationale conferentie plaats over de vroege middeleeuwen op de Britse eilanden. Een van de hoofdinleiders was Adrián Maldonado, medewerker van de University of Glasgow. Met andere wetenschappers van deze universiteit maakt hij deel uit van de Iona Research Group, die sinds 2012 gezamenlijk vanuit verschillende disciplines onderzoek doen naar de geschiedenis van Iona. Een belangrijk onderdeel daarvan is om de resultaten van vroegere opgravingen opnieuw onder de loep te nemen. Lang niet alle resultaten zijn gepubliceerd en nieuwe onderzoekstechnieken kunnen nieuw licht werpen. Dat is ook het geval met de hut van Columba. De inleiding die Maldonado op de conferentie heeft gehouden, zal later gepubliceerd worden. Maar hij heeft een mooi verhaal geschreven over het onderzoek tot nu toe, dat leest als een detective. Ik maak hiervan dankbaar gebruik in deze blog, aangevuld met enkele andere bronnen.


Columba’s hut

Een van de belangrijkste bronnen voor het leven van Columba is het heiligenleven, dat Adomnan ongeveer een eeuw na Columba's dood heeft geschreven. Adomnan was zelf abt van het klooster, dat Columba had gesticht en kwam uit dezelfde familie. Alle kans, dat hij nog betrouwbare kennis had uit mondelinge overlevering.
In zijn heiligenleven heeft Adomnan het geregeld over de onderkomens van Columba. Hij gebruikt daarvoor twee woorden: 'tegoriolum' en ‘hospitiolum’. Het eerste was gebouwd ‘op een hogere plaats’ en werd door Columba gebruikt als zijn schrijfhut. Het andere onderkomen was zijn slaapcel, waarin zich een stenen bed bevond. Meer dan eens schrijft Adomnan, dat als Columba aan het schrijven was, hij geschreeuw vanaf Mull kon horen en dat hij uitkeek op de rotsen.  
Adomnan beschrijft Iona ook als een landschap om te pelgrimeren. De plekken op Iona waar belangrijke gebeurtenissen in Columba’s leven zich hebben afgespeeld, zijn gemarkeerd met kruisen en op zijn graf is de steen geplaatst, die hij als kussen gebruikte.
Er is een plek op Iona, die voldoet aan de beschrijving van Adomnan. Dat is de steenklomp tussen de straat en de huidige Abbey, die niet toevallig ‘Torr an Aba’ heet, ‘de heuvel van de abt’. 

Torr an Aba is de steenklomp uiterst links met net 
daarachter net nog zichtbaar de Community shop.


Onderzoek in de jaren vijftig

In de jaren vijftig ging een team van archeologen onder leiding van Charles Thomas op zoek naar overblijfselen van het oorspronkelijke klooster van Columba en andere bouwsels. Een van de eerste plekken die zij onderzochten was Torr an Aba. Martin Martin, een vroegere bezoeker van Iona, had in 1695 deze plek beschreven als ‘Dum Ni Manich’, dat wil zeggen ‘het fort van de monnik’. Het bastion zou gebouwd zijn van steen en kalk. En nog tot aan het eind van de negentiende eeuw hadden mensen melding gemaakt van een voetstuk van een kruis op de steenhoop.

Bij de eerste opgravingen in de zomer van 1956 vond het team dit voetstuk en ontdekte dat dit stond bovenop een vroeger bouwwerk. Een jaar later onderzochten zij dit nader en vonden de verbrande restanten van een hut van hout en leem. Deze restanten waren zorgvuldig begraven onder een laag kiezelstenen, waar bovenop het voetstuk van het kruis was geplaatst. Thomas en zijn medewerkers vroegen zich af, of zij de hut van Columba hadden gevonden en overlegden ook met andere deskundigen. Met de middelen van toen kon geen verder bewijs worden vergaard. Tegenwoordig zou men de verbrande houtdelen dateren met de C14-methode, maar die stond toen nog in de kinderschoenen. Wel hebben de onderzoekers enige monsters genomen. Om verschillende redenen is Charles Thomas er nooit toe gekomen om de resultaten van deze opgravingen te publiceren. Wel hebben twee leden van zijn team hun bevindingen in 1988 gepubliceerd, maar tegen die tijd waren de monsters verloren geraakt. Elizabeth Burley en Peter Fowler beargumenteerden uitvoerig, waarom dit volgens hen wel eens de hut van Columba zou kunnen zijn geweest. Daarvoor wezen zij niet alleen naar de teksten van Adomnan, maar ook naar de zorgvuldige manier waarop de verbrande resten van de hut waren bedekt met kiezelstenen en zo veranderd in een monument, waarop dan ook nog eens een kruis was geplaatst. Maar andere deskundigen betwistten deze interpretatie. Men dacht dat men nooit meer zekerheid zou krijgen.

Glasgow Iona Research Group


Medewerkers van verschillende afdelingen van de University of Glasgow hielden zich vanuit hun eigen discipline bezig met de geschiedenis van Iona. Denk b.v. aan archeologen, historici en taalkundigen. In 2012 vormden zij de Glasgow Iona Research Group, die sinds kort ook een eigen website heeft. Verschillende leden deden mee aan de Iona Research Conference, die in april 2012 op Iona werd georganiseerd door Historic Scotland en de Iona Community.
Katherine Forsyth en Adrián Maldonado speelden een belangrijke rol bij de nieuwe opstelling van de gegraveerde stenen in het museum bij de Abbey. En Ewan Campbell ging onderzoek doen naar de ongepubliceerde gegevens van Charles Thomas.

Monsters teruggevonden


Ze legden contact met Thomas, die al jaren gepensioneerd was en nu in Truro (Cornwall) woonde. Hij had allerlei aantekeningen, onderzoeksgegevens en materialen in dozen in zijn garage staan en stemde toe om zijn Iona archief over te dragen aan Historic Environmental Scotland. Maldonado en Campbell hebben alle aantekeningen, schetsen en foto’s doorgenomen en op basis daarvan een nieuw onderzoeksrapport gemaakt. Tot hun grote verrassing ontdekten ze ook enige plastic zakjes met houtskool, waarvan sommige het label ‘gleuf 10’ droegen. Dat was de gleuf die gegraven was op Torr an Aba.

Het bewuste monster

Het houtskool is door een gespecialiseerd laboratorium onderzocht. Twee monsters van verbrande hazelaar uit de hut dateren tussen 540 en 650 na Christus. Dat is de periode waarin Columba (521 – 593) geleefd heeft. En omdat de plek later gemarkeerd is met een kruis, moet het haast wel de hut van Columba zijn geweest. Archeologen kunnen nauwelijks dichter bij de waarheid komen. Helaas heeft Charles Thomas deze bevestiging niet meer meegemaakt. Hij stierf in 2016. In totaal zijn er tien monsters gevonden, afkomstig uit verschillende onderzoeksgleuven. Zij dateren alle tussen 500 en 1100 na Christus. Ik ben benieuwd wat die nog aan kennis opleveren.

Onderzoeksproject

Het onderzoek naar de hut van Columba is maar een van de onderdelen van het onderzoeksproject. Andere onderwerpen zijn:

  • het oorspronkelijke klooster dat Columba gesticht heeft
  • de ontwikkeling van het oorspronkelijke klooster naar een pelgrimsoord
  • de problemen en mogelijkheden die het overgeleverde historische materiaal en de plaatsnamen met zich meebrengen
  • het belang om terug te gaan naar de archieven en museumcollecties
  • de opgravingen van Charles Thomas.
Maldonado en Campbell waren eind mei nog op Iona en hebben daar enige gleuven die Thomas had gegraven opnieuw open gemaakt en onderzocht. Van Peter MacDonald, die op dat moment op Iona was, heb ik gehoord, dat men onder meer enige funderingen van een stenen gebouw heeft gevonden die ouder zijn dan de huidige Abbey. Charles Thomas wist indertijd niet wat hij met deze funderingen aan moest. Nu vermoedt men, dat ze wel eens de restanten zouden kunnen zijn van een kerkje, dat de heilige koningin Margaret van Schotland in de elfde eeuw heeft laten bouwen. Ik heb deze vermoedens nog niet gepubliceerd gezien.

Iona als pelgrimsoord


In de bespreking van de opgravingen op Torr an Aba in Church Times gaat Peter Keys wel in op een ander aspect van het onderzoek, de ontwikkeling van Iona als pelgrimsoord. Maldonado en Campbell zouden ook hebben ontdekt, dat de middeleeuwse pelgrimsweg op Iona ( de zogenaamde Street of the Dead) al in de achtste of negende eeuw zou zijn aangelegd, honderden jaren eerder dan tot nu toe werd aangenomen. Dit zou dan een van de oudste christelijke pelgrimswegen ter wereld zijn. De beide archeologen onderzoeken zelfs de mogelijkheid, dat deze weg losjes is gemodelleerd naar een pelgrimsweg in Jeruzalem, die later is geëvolueerd in de Via Dolorosa. Dit idee van Iona als een heilig landschap, was ook al naar voren gekomen tijdens een week op Iona over Columba en de vroege kerk, die ik in 2014 heb gevolgd. Vanuit een hevig verlangen naar het hemels Jeruzalem zouden de monniken Jeruzalem hebben nagebouwd, zodat zij liturgisch de weg van Jezus konden navolgen. Langs de Street of the Dead waren ook drie kruizen vlak bij elkaar geplaatst (Golgotha) en de weg eindigde bij het graf van Columba/de tempel.

Afsluiting


Rosemary Power gaf een droog commentaar op Facebook: “Niets nieuws onder de zon. George MacLeod vertelde altijd al, dat Columba op Torr an Aba in zijn schrijfhut zat.” Dat kan MacLeod gebaseerd hebben op Adomnan’s heiligenleven en op gesprekken met Charles Thomas, want die zullen er ongetwijfeld zijn geweest. Tegelijk vind ik het fascinerend, dat nu ook via de C14-methode aanwijzingen zijn, dat in Columba’s tijd een hut gestaan heeft op deze steenhoop.


Jan Maasen

Geen opmerkingen:

Een reactie posten