Half
juli stonden de Britse media vol met berichten over de mogelijke vondst van de
hut van Columba. Een kleine greep: ‘Wetenschappers leggen Columba’s cel op Iona
bloot’ (BBC News), ‘Een van de
belangrijkste gebouwen in de geschiedenis van het christendom ontdekt buiten de
Schotse kust’(Independent), ‘Fragmenten
die 55 jaar in een garage zijn achtergelaten blijken van Columba’s cel op Iona
te zijn’ (Times), ‘Archeologen
ontdekken, dat een houten hut die wordt geassocieerd met de heilige Columba
dateert uit de tijd waarin hij geleefd heeft’ (The Telegraph). Aanleiding
voor deze berichtenstroom was een persbericht van de University of Glasgow op
dinsdag 11 juli. Die week vond in Glasgow een internationale conferentie plaats
over de vroege middeleeuwen op de Britse eilanden. Een van de hoofdinleiders
was Adrián Maldonado, medewerker van de University of Glasgow. Met andere
wetenschappers van deze universiteit maakt hij deel uit van de Iona Research Group, die sinds 2012
gezamenlijk vanuit verschillende disciplines onderzoek doen naar de
geschiedenis van Iona. Een belangrijk onderdeel daarvan is om de resultaten van
vroegere opgravingen opnieuw onder de loep te nemen. Lang niet alle resultaten
zijn gepubliceerd en nieuwe onderzoekstechnieken kunnen nieuw licht werpen. Dat
is ook het geval met de hut van Columba. De inleiding die Maldonado op de
conferentie heeft gehouden, zal later gepubliceerd worden. Maar hij heeft een
mooi verhaal geschreven over
het onderzoek tot nu toe, dat leest als een detective. Ik maak hiervan dankbaar
gebruik in deze blog, aangevuld met enkele andere bronnen.
Columba’s hut
Een
van de belangrijkste bronnen voor het leven van Columba is het heiligenleven,
dat Adomnan ongeveer een eeuw na Columba's dood heeft geschreven. Adomnan was zelf
abt van het klooster, dat Columba had gesticht en kwam uit dezelfde familie.
Alle kans, dat hij nog betrouwbare kennis had uit mondelinge overlevering.
In
zijn heiligenleven heeft Adomnan het geregeld over de onderkomens van Columba.
Hij gebruikt daarvoor twee woorden: 'tegoriolum' en ‘hospitiolum’. Het eerste
was gebouwd ‘op een hogere plaats’ en werd door Columba gebruikt als zijn
schrijfhut. Het andere onderkomen was zijn slaapcel, waarin zich een stenen bed
bevond. Meer dan eens schrijft Adomnan, dat als Columba aan het schrijven was,
hij geschreeuw vanaf Mull kon horen en dat hij uitkeek op de rotsen.
Adomnan
beschrijft Iona ook als een landschap om te pelgrimeren. De plekken op Iona
waar belangrijke gebeurtenissen in Columba’s leven zich hebben afgespeeld, zijn
gemarkeerd met kruisen en op zijn graf is de steen geplaatst, die hij als
kussen gebruikte.
Er
is een plek op Iona, die voldoet aan de beschrijving van Adomnan. Dat is de
steenklomp tussen de straat en de huidige Abbey, die niet toevallig ‘Torr an
Aba’ heet, ‘de heuvel van de abt’.
Torr an Aba is de steenklomp uiterst links met net
daarachter net nog zichtbaar de Community shop.
Onderzoek in de jaren vijftig
In de jaren vijftig ging een team van archeologen onder leiding van Charles Thomas op zoek naar overblijfselen van het oorspronkelijke klooster van Columba en andere bouwsels. Een van de eerste plekken die zij onderzochten was Torr an Aba. Martin Martin, een vroegere bezoeker van Iona, had in 1695 deze plek beschreven als ‘Dum Ni Manich’, dat wil zeggen ‘het fort van de monnik’. Het bastion zou gebouwd zijn van steen en kalk. En nog tot aan het eind van de negentiende eeuw hadden mensen melding gemaakt van een voetstuk van een kruis op de steenhoop.
Bij de eerste opgravingen in de zomer van 1956 vond het team
dit voetstuk en ontdekte dat dit stond bovenop een vroeger bouwwerk. Een jaar
later onderzochten zij dit nader en vonden de verbrande restanten van een hut
van hout en leem. Deze restanten waren zorgvuldig begraven onder een laag
kiezelstenen, waar bovenop het voetstuk van het kruis was geplaatst. Thomas en
zijn medewerkers vroegen zich af, of zij de hut van Columba hadden gevonden en
overlegden ook met andere deskundigen. Met de middelen van toen kon geen verder
bewijs worden vergaard. Tegenwoordig zou men de verbrande houtdelen dateren met
de C14-methode, maar die stond toen nog in de kinderschoenen. Wel hebben de
onderzoekers enige monsters genomen. Om verschillende redenen is Charles Thomas
er nooit toe gekomen om de resultaten van deze opgravingen te publiceren. Wel
hebben twee leden van zijn team hun
bevindingen in 1988 gepubliceerd, maar tegen die tijd waren de monsters verloren
geraakt. Elizabeth Burley en Peter Fowler beargumenteerden uitvoerig, waarom
dit volgens hen wel eens de hut van Columba zou kunnen zijn geweest. Daarvoor
wezen zij niet alleen naar de teksten van Adomnan, maar ook naar de zorgvuldige
manier waarop de verbrande resten van de hut waren bedekt met kiezelstenen en
zo veranderd in een monument, waarop dan ook nog eens een kruis was geplaatst.
Maar andere deskundigen betwistten deze interpretatie. Men dacht dat men nooit
meer zekerheid zou krijgen.
Glasgow
Iona Research Group
Medewerkers van verschillende afdelingen van de University
of Glasgow hielden zich vanuit hun eigen discipline bezig met de geschiedenis
van Iona. Denk b.v. aan archeologen, historici en taalkundigen. In 2012 vormden
zij de Glasgow
Iona Research Group, die sinds kort ook een eigen website heeft. Verschillende
leden deden mee aan de Iona
Research Conference, die in april 2012 op Iona werd georganiseerd door
Historic Scotland en de Iona Community.
Katherine Forsyth en Adrián Maldonado speelden een
belangrijke rol bij de nieuwe opstelling van de gegraveerde stenen in het
museum bij de Abbey. En Ewan Campbell ging onderzoek doen naar de
ongepubliceerde gegevens van Charles Thomas.
Monsters teruggevonden
Ze legden contact met Thomas, die al jaren gepensioneerd was
en nu in Truro (Cornwall) woonde. Hij had allerlei aantekeningen,
onderzoeksgegevens en materialen in dozen in zijn garage staan en stemde toe om
zijn Iona archief over te dragen aan Historic Environmental Scotland. Maldonado
en Campbell hebben alle aantekeningen, schetsen en foto’s doorgenomen en op
basis daarvan een nieuw onderzoeksrapport gemaakt. Tot hun grote verrassing
ontdekten ze ook enige plastic zakjes met houtskool, waarvan sommige het label ‘gleuf
10’ droegen. Dat was de gleuf die gegraven was op Torr an Aba.
Het bewuste monster
Het houtskool is door een gespecialiseerd laboratorium
onderzocht. Twee monsters van verbrande hazelaar uit de hut dateren tussen 540
en 650 na Christus. Dat is de periode waarin Columba (521 – 593) geleefd heeft.
En omdat de plek later gemarkeerd is met een kruis, moet het haast wel de hut
van Columba zijn geweest. Archeologen kunnen nauwelijks dichter bij de waarheid
komen. Helaas heeft Charles Thomas deze bevestiging niet meer meegemaakt. Hij
stierf in 2016. In totaal zijn er tien monsters gevonden, afkomstig uit verschillende
onderzoeksgleuven. Zij dateren alle tussen 500 en 1100 na Christus. Ik ben benieuwd
wat die nog aan kennis opleveren.
Onderzoeksproject
Het onderzoek naar de hut van Columba is maar een van de onderdelen
van het onderzoeksproject. Andere onderwerpen zijn:
- het oorspronkelijke
klooster dat Columba gesticht heeft
- de ontwikkeling van het
oorspronkelijke klooster naar een pelgrimsoord
- de problemen en
mogelijkheden die het overgeleverde historische materiaal en de
plaatsnamen met zich meebrengen
- het belang om terug te
gaan naar de archieven en museumcollecties
- de opgravingen van Charles
Thomas.
Iona als pelgrimsoord
In de bespreking van de opgravingen op Torr an Aba in Church
Times gaat Peter Keys wel in op een ander aspect van het onderzoek, de
ontwikkeling van Iona als pelgrimsoord. Maldonado en Campbell zouden ook hebben
ontdekt, dat de middeleeuwse pelgrimsweg op Iona ( de zogenaamde Street of the
Dead) al in de achtste of negende eeuw zou zijn aangelegd, honderden jaren
eerder dan tot nu toe werd aangenomen. Dit zou dan een van de oudste christelijke
pelgrimswegen ter wereld zijn. De beide archeologen onderzoeken zelfs de
mogelijkheid, dat deze weg losjes is gemodelleerd naar een pelgrimsweg in
Jeruzalem, die later is geëvolueerd in de Via Dolorosa. Dit idee van Iona als een
heilig landschap, was ook al naar voren gekomen tijdens een week op Iona over
Columba en de vroege kerk, die ik in 2014 heb gevolgd. Vanuit een hevig
verlangen naar het hemels Jeruzalem zouden de monniken Jeruzalem hebben nagebouwd,
zodat zij liturgisch de weg van Jezus konden navolgen. Langs de Street of the
Dead waren ook drie kruizen vlak bij elkaar geplaatst (Golgotha) en de weg
eindigde bij het graf van Columba/de tempel.
Afsluiting
Rosemary Power gaf een droog commentaar op Facebook: “Niets
nieuws onder de zon. George MacLeod vertelde altijd al, dat Columba op Torr an
Aba in zijn schrijfhut zat.” Dat kan MacLeod gebaseerd hebben op Adomnan’s
heiligenleven en op gesprekken met Charles Thomas, want die zullen er
ongetwijfeld zijn geweest. Tegelijk vind ik het fascinerend, dat nu ook via de
C14-methode aanwijzingen zijn, dat in Columba’s tijd een hut gestaan heeft op
deze steenhoop.
Jan Maasen