vrijdag 11 december 2020

CORDAID: EEN MIX VAN HOGE IDEALEN EN MENSELIJKE BEPERKTHEDEN

 

Dit is een al wat oudere boekbespreking, gepubliceerd in Diakonie & Parochie, september 2014, p. 34 - 36. Ik zet hem nu op mijn blog, omdat hij een mooie aanvulling is op '200 jaar missieactie'. 

Wanneer vier je nu een feestje als fusieorganisatie? Formeel gezien wordt Cordaid met de komende jaarwisseling 2014/2015 pas 15. Na een aantal fusiegolven van katholieke ontwikkelings- en noodhulporganisaties in de jaren negentig startte de nieuwe organisatie op 1 januari 2000. De naam ‘Cordaid’ werd aanvankelijk terughoudend gevoerd. Vanwege de fondswerving bleven de oude ‘merknamen’ voorop staan. Die hadden immers een vertrouwd karakter. Denk bijvoorbeeld aan: ‘Memisa’, ‘Mensen in Nood’ en ‘Vastenaktie’. Pas later is Cordaid meer op de voorgrond gekomen.

Toch viert deze tiener dit jaar haar eeuwfeest. Een van haar voorlopers is namelijk in 1914 opgericht. Aan dit jubileum danken we een dik boek. Op verzoek van het bestuur van Cordaid heeft Annelies van Heijst de geschiedenis van de voorlopers van Cordaid in kaart gebracht. Dat levert fascinerende lectuur op over het ontstaan en de wederwaardigheden van deze katholieke hulporganisaties. Van Heijst was gevraagd om een geschiedverhaal te schrijven waarin ook aandacht wordt besteed aan de drijfveren die uit de activiteiten en het beleid van de organisaties spreken. Daarin is zij zeker geslaagd. “Gedreven helpers” biedt niet alleen vijf instellingsgeschiedenissen, maar zoomt ook geregeld in op de personen die in deze organisaties actief waren. Vanzelfsprekend staan de hoofdrolspelers (bestuursleden en directeuren) daarin het meest op de voorgrond, maar Van Heijst heeft ook oog voor de kleine uitvoerders aan de basis of voor ‘petites histoires’. Dat komt vooral uit de verf in het hoofdstuk over het RK Huisvestingscomité en Mensen in Nood.

Bij alle hulporganisaties maken we kennis met gedreven mensen die zich met hart en ziel inzetten voor ‘hun’ zaak. Die zaak is dan vaak wel een mix van geconstateerde noden en de eigen organisatie die daarop een antwoord wil zijn. Of zoals Van Heijst in de inleiding schrijft: “De ambitie om te helpen kon ook te maken hebben met mensen willen bekeren tot het eigen geloof, opkomen voor geloofsgenoten, de politieke angst voor totalitaire rechtse of linkse regimes, concurrentieoverwegingen jegens andere hulporganisaties, professionele beroepstrots van ontwikkelingswerkers, graag schuiven met groot geld, machtswellust, of persoonlijke of collectieve geldingsdrang.” (p. 22) Door die mix van hoge idealen en menselijke beperktheden is “Gedreven helpers” geen lofzang geworden of heiligenleven. Maar het biedt daardoor wel een spiegel voor hedendaagse diaconale initiatieven.



Vijf voorlopers

Cordaid kent vijf voorlopers. Alle voorlopers krijgen een eigen hoofdstuk, maar de omvang daarvan loopt uiteen van 15 tot 150 pagina’s. Bepaalde periodes blijven ook in de schaduw, omdat Van Heijst vooral gekeken heeft naar wat van belang is voor de wordingsgeschiedenis van Cordaid en overlappen heeft willen voorkomen.

 

RK Huisvestingscomité – Mensen in Nood

Het RK Huisvestingscomité (RKHC) is in september 1914 opgericht in Den Bosch om met name ouderloze Belgische oorlogskinderen onderdak te bieden in katholieke gezinnen en tehuizen. Dankzij het netwerk van de Katholieke Sociale Actie verrezen al snel overal plaatselijke comités; in 1921 waren dat er 439 (!). De opvang van Belgische kinderen stopte vlak na de Eerste Wereldoorlog. Al in 1917 was het RKHC begonnen met de opvang van Duitse kinderen, later volgden ook Oostenrijkse en Hongaarse kinderen. Het ging om behoorlijke aantallen. In de eerste tien jaar van haar bestaan ving de RKHC 4.000 Belgische kinderen op, 33.600 kinderen uit Duitsland, 28.500 uit Oostenrijk en 10.578 uit Hongarije. Daarna ging zij zich richten op noodhulp in eigen land, b.v. bij watersnoodrampen (het RKHC zag zichzelf graag als het rooms-katholieke Rode Kruis) en op kinderuitzending naar gastgezinnen en vakantiekolonies.

Na de Tweede Wereldoorlog vond er een herstructurering plaats van alle liefdadige organisaties in Nederland. Het nieuw opgerichte Landelijk Sociaal-Charitatief Centrum werd de koepel van katholieke organisaties voor binnenlandse hulp. (Zie ook Historische Modellen. Deel 6.) Het RKHC werd in 1961 omgevormd tot Mensen in Nood en ging zich richten op noodhulp in het buitenland en vluchtelingenzorg.

 

Memisa en Medicus Mundi

In september 1925 organiseerde de Rotterdamse kapelaan J. Schiphorst een missietentoonstelling. Hij nodigde drie katholieke Rotterdamse artsen uit om een medische stand in te richten naar het voorbeeld van een dergelijke stand op de grote Vaticaanse missietentoonstelling. Na afloop van de tentoonstelling richtten Schiphorst en de drie Rotterdamse artsen het Nederlandsch Medisch Missie Comité (NMMC) op om missionarissen de nodige medische scholing te kunnen geven. Het keuren van missionarissen vóór hun vertrek naar hun missiegebied en het doceren op de medisch-hygiënische cursussen voor missionarissen waren vóór de Tweede Wereldoorlog de belangrijkste activiteiten van de artsen van het comité.

In 1948 werd de naam veranderd in Memisa (Medische Missie Actie). Naast de zorg voor vertrekkende missionarissen ging Memisa ook medische goederen aan missieziekenhuizen verstrekken en bemiddelen bij de uitzending van artsen en paramedisch personeel naar de missieziekenhuizen. De Katholieke Artsenvereniging (KAV) hield zich ook met uitzending van artsen bezig en richtte daartoe in 1962 de stichting Medicus Mundi Nederland op. Beide organisaties groeiden in de jaren zestig uit elkaar vanwege een verschil in visie op wat medisch werk in ontwikkelingslanden zou moeten zijn: curatief (Memisa) of preventief (Medicus Mundi). In 1984 fuseerden beide organisaties tot de stichting Memisa Medicus Mundi. De nadruk kwam na 1984 volledig te liggen op projectmatige steunverlening op het terrein van de basisgezondheidszorg aan ziekenhuizen in ontwikkelingslanden en op medische noodhulp.

 

Centraal Missie Commissariaat en Cebemo

Een verrassende bevinding van Van Heijst is, dat de oudste wortel van Cordaid eigenlijk teruggaat tot 1912. Wanneer vier je dus een feestje als fusieorganisatie? In september 1912 werd in Den Bosch de Indische Missie Vereniging opgericht. Het eerste doel was de gelijkberechtiging van de katholieke missie in Oost- en West-Indië. In 1931 richtte deze Indische Missie Vereniging het Centraal Katholiek Koloniaal Bureau op, waaruit in 1957 het Centraal Missie Commissariaat ontstond als koepelorganisatie voor de missionerende congregaties. Het CMC richtte zich zowel op het missiewerk buiten Europa als op de fondsenwerving en voorlichting in Nederland. Toen de overheid vanaf 1965 geld beschikbaar stelde voor medefinanciering van ontwikkelingsprojecten richtte het CMC in 1969 een onderafdeling op, Cebemo, die zich ging toeleggen op de projectaanvragen uit het katholieke veld. Al snel overvleugelde de dochter haar moeder. In 1979 werd Cebemo verzelfstandigd.

 

Bisschoppelijke Vastenaktie

De Bisschoppelijke Vastenaktie werd in 1961 voor het eerst gehouden op initiatief van kardinaal Alfrink als een eigentijdse beleving van de vastenverplichting. Het grote voorbeeld was de Fastenaktion van de Duitse katholieke ontwikkelingsorganisatie Misereor. De Vastenaktie was van meet af aan een succes, omdat gebruik gemaakt kon worden van de parochiële kanalen. De Vastenaktie zou overigens formeel-bestuurlijk altijd zelfstandig blijven, maar tussen 1996 en 2012 was de werkorganisatie gefuseerd met Cebemo.

 


Bond zonder Naam

De Bond zonder Naam is een laatkomer. Pas in 2006 zou deze organisatie zich aansluiten bij Cordaid. Ze was in 1938 opgericht door pater Henri de Greeve. Heel bekend is het motto ‘Verbeter de wereld, begin bij jezelf’. De Bond zonder Naam biedt kleinschalige hulp aan individuele personen die in nood zijn geraakt door ongeluk of domme pech.

 

Enige bevindingen en rode draden

Het aardige aan “Gedreven helpers” is, dat het boek niet alleen een uitvoerig beeld geeft van de directe voorlopers van Cordaid. Geregeld schetst Van Heijst een wat bredere context om de voorlopers goed te kunnen situeren. Zo maak je als lezer ook kennis met bijvoorbeeld de wereld van de kinderherstellings- en vakantiekolonies, de studentenmissieclubs, het ontstaan van de NOVIB en de ontwikkeling van het medefinancieringsstelsel.

Wat mij opvalt bij de vooroorlogse initiatieven is, dat de besturen vaak meewerkende besturen waren. Bestuurders en directeuren werkten ook mee in de directe uitvoering van allerhande activiteiten en schroomden niet om familie en persoonlijke netwerken bij het werk van hun organisatie in te schakelen. De lijntjes met andere organisaties en de politiek werden veelvuldig gebruikt. Dat leidde al in een heel vroeg stadium tot financiering van bepaalde activiteiten door de overheid (al bij de opvang van buitenlandse kinderen door het RKHC). Tegelijk laat Van Heijst zien, dat de katholieke zuil geen eenheid was. De geschiedenis die zij beschrijft staat bol van conflicten tussen en in organisaties. Soms wordt een machtsstrijd opgelost door de andere organisatie binnenboord te halen, in andere gevallen leidt het juist tot een afscheiding. De conflictpartners lopen uiteen. Nu eens is het een strijd tussen leken en geestelijken, dan weer tussen wereldheren en religieuzen of  tussen religieuze orden en congregaties onderling. Naarmate de tijd voortschrijdt ontstaan er ook verschillen tussen praktijkmensen (b.v. missionarissen) en wetenschappelijk opgeleiden. Eén breuklijn wordt niet door Van Heijst expliciet benoemd, maar lijkt volgens mij wel een rol gespeeld te hebben bij een aantal conflicten. Ik denk dan aan de cultuurverschillen tussen het Hollands katholicisme en het Brabants-Limburgs katholicisme. Die speelden zeker een rol bij de afsplitsing van de Katholieke Kinder Uitzending in het bisdom Haarlem uit de RKHC in de jaren dertig, maar waarschijnlijk ook bij het conflict tussen de landelijke Vastenaktie en de Vastenaktie van het bisdom Roermond. Over hoge idealen en menselijke beperktheden gesproken…

In haar laatste alinea haalt Van Heijst een bijzondere groep ‘gedreven helpers’ naar voren: arme gezinnen die een opvangplek boden aan Belgische vluchtelingenkinderen. Juist mensen die armoede kennen of gekend hebben, zijn bereid iets af te staan om een ander in nood te helpen. Dat verschijnsel was ik dit voorjaar ook al tegen gekomen toen ik een literatuurstudie deed naar de geschiedenis van de armenzorg. Juist de categorie die zelf net geen armenzorg nodig had, deed in de zeventiende en achttiende eeuw ruimhartig mee aan stedelijke collectes. Bij hen leefde het besef, dat de rollen zo maar kunnen omdraaien. Door natuurrampen, oorlogen, ziekte of politieke veranderingen kan je onverwacht zelf aangewezen zijn op hulp.  “Helper en geholpene zijn, zo bezien, geen sociale posities, maar dimensies van het menselijk bestaan.”(p. 525)

 

 

Jan Maasen

 

Annelies van Heijst, Gedreven helpers. Een geschiedenis van Cordaids voorlopers. Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2014, 628 pagina’s.

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten