vrijdag 15 maart 2019

DE HEILIGE GEEST ALS INSPIRATIEBRON


Eerste bijdrage in Diakonie & Parochie 2015-01 als vrucht van sabbatverlof

Wie het Amsterdams Historisch Museum bezoekt, ziet bij de ingang een plaquette met daarop een afbeelding van een duif. De plaquette herinnert aan het Burgerweeshuis, dat eeuwenlang in dit voormalig klooster gevestigd is geweest. Op meer plekken in dit complex is de duif te vinden, een symbool van christelijke naastenliefde.
 
 

Amsterdam is hierin niet uniek. In de Middeleeuwen waren in veel plaatsen diaconale instellingen genoemd naar de Heilige Geest. Die werd beschouwd als vader van de armen en stond symbool voor de naastenliefde. Je had Heilige Geestgasthuizen en Heilige Geesthofjes, Tafels van de Heilige Geest en Heilige Geestmeesters, ja zelfs Heilige Geestgoederen.

 

Oorsprong


Volgens een wijd verbreid verhaal zouden al deze initiatieven verbonden zijn met de Broeders van de Heilige Geest. Deze broederschap was in 1160 in het Zuidfranse Montpellier gesticht door Guy de Montpellier om de zorg voor een gasthuis op zich te nemen. De definitieve oprichting vond in 1198 in Rome plaats, waar paus Innocentius III hun een hospitaal toevertrouwde, dat sindsdien het ‘Hospitaal van de Heilige Geest’ werd genoemd. De broederschap kreeg zelfs het oppertoezicht over alle bestaande gasthuizen in christelijk Europa. Veel gasthuizen sloten zich in de twaalfde en dertiende eeuw bij de broederschap aan. Zo ontstond er een heel netwerk van Heilige Geesthuizen.

In de nieuwere literatuur wordt deze herkomst betwist. Dat veel instellingen zich tooiden met de naam ‘De Heilige Geest’, wil nog niet zeggen dat ze allemaal afhankelijk waren van deze broederschap. Wel ligt er een verband met de opkomst van de steden. In de Lage Landen begint die opkomst in Vlaanderen en breidt zich vervolgens via Brabant naar Holland uit. De stichting van Heilige Geesthuizen kent eenzelfde ontwikkeling. Al in 1186 keurde bisschop Roger van Kamerijk de oprichting van een Broederschap van de H. Geest goed. Doornik volgde een jaar later. De grote Brabantse steden volgden in de eerste helft van de dertiende eeuw, Den Bosch rond 1274.

 

Tafels van de Heilige Geest


Meer bekend zijn nog de Tafels van de Heilige Geest, vaak ook kortweg ‘De Heilige Geest’ genoemd. Veel steden en dorpen kenden zo’n instelling, die zich vooral richtte op de uitdeling van materiële goederen (voedsel, kleding, schoenen, turf) aan de eigen armen. Het begon kleinschalig met tafels achter in de kerk, aan de Heilige Geest gewijd. Daarop konden gelovigen een deel van hun overvloed achterlaten. Na de mis werden die goederen dan uitgedeeld aan de armen. Een beetje te vergelijken dus met de hedendaagse inzameling voor de voedselbank, gecombineerd met een uitdeelpunt. Die vergelijking snijdt nog op een ander punt hout. Hoewel nu veel parochies fungeren als uitdeelpunt voor de voedselbank, is de voedselbank geen kerkelijke instelling maar een burgerlijke stichting. In de Middeleeuwen waren de Tafels van de Heilige Geest ook meer een wereldlijke instelling dan een kerkelijk initiatief. Aanvankelijk, rond 1200, had de pastoor de leiding bij de uitdeling, maar geleidelijk vond er een verschuiving van werkzaamheden plaats. Administratie en uitdeling kwamen geheel in handen van de armenmeesters, die onder toezicht kwamen te staan van de stedelijke overheid. De inkomsten kwamen uit giften van burgers, die door burgers werden beheerd. Dat de uitdeling startte in het kerkgebouw, had een praktische reden. Het was dé plek waar de gemeenschap bij elkaar kwam en men kon ook met eigen ogen zien, dat de goederen bij de juiste mensen terecht kwamen.

 
Broodbank Haarlem
 
Er bestaan nog enige afbeeldingen, waarop de Tafels van de Heilige Geest te zien zijn, onder meer in het Centraal Museum in Utrecht. En de broodbank in de St Bavo in Haarlem fungeerde ook als zo’n uitdeelpunt. Maar naarmate de steden groeiden en het aantal armen toenam, werd de ruimte achterin de kerk te klein. Al in 1314 kreeg de Heilige Geest in Utrecht een eigen onderkomen, Haarlem in 1394 en Leiden in 1450. Op de gevel van het Leidse huis aan de Breestraat prijkte, hoe toepasselijk, een duif. Aanvankelijk fungeerde het huis als kantoor en pakhuis en was er ook een bakkerij in gevestigd. In de loop der jaren kocht men de aangrenzende panden aan en begon men ook met de opvang van vondelingen.

De omvang van de armenzorg die via de Heilige Geest verricht werd, was aanzienlijk. Om een indruk te geven: in 1425 deelde de Leidse Heilige Geest drie hoed tarwe uit (ong. 3000 liter) en slachtte ze 25 varkens. Ook verstrekte ze 500 paar schoenen. Naar schatting was de tarwe voldoende voor 1500 bedeelden, een kwart (!) van de toenmalige bevolking.

Om zoveel monden te kunnen voeden, volstonden collectes in de kerk en huis-aan-huis al lang niet meer. De inkomsten kwamen vooral uit beleggingen. Rijke Leidenaren schonken huizen en land aan de Heilige Geest. Daaraan waren vaak wel voorwaarden verbonden, zoals een jaarlijkse mis voor het zielenheil van de overledene. Het Memorieboek van 1386 vermeldt 1265 misverplichtingen door het jaar heen, met topdrukte rond Kerstmis en Allerheiligen. Die memoriediensten en andere verplichtingen als bijzondere brooduitdelingen moesten betaald worden uit de schenkingen. Ongeveer tien procent van de schenkingen ging hieraan op.

De Heilige Geest kreeg geen rechtstreekse subsidie uit de stedelijke kas. Wel kreeg men plaatselijk soms het recht om een speciale belasting te heffen om aan de ontbrekende gelden te komen.

 

Na de reformatie


De Heilige Geest was een vorm van algemene armenzorg voor alle bewoners van de stad. Door de groeiende armoede in de zestiende eeuw werden haar mogelijkheden kleiner: de inkomsten namen af, het aantal armen nam toe. Ze was ook niet meer de enige of voornaamste instelling. Veel steden kenden meerdere voorzieningen als huiszittenhuizen, gasthuizen, hofjes, passantenhuizen en leprozeriën.

Na de Opstand werd de Gereformeerde kerk de bevoorrechte kerk. De kloosters, gasthuizen en armenfondsen werden gesloten of overgenomen. De stedelijke overheid zag hier kansen om meer greep te krijgen op de armenzorg. Zij reorganiseerde de armenzorg en wees kloosters en andere gebouwen toe aan bestaande voorzieningen. Soms bleven de Heilige Geestmeesters bestaan, ook in naam, als uitvoerders van de stedelijke armenzorg, omdat zij toch al door de overheid benoemd werden. De Gereformeerde kerk richtte daarnaast de diaconie op om haar eigen lidmaten te bedelen. Maar in de eerste decennia lang niet overal. In een aantal dorpen en steden bleef De Heilige Geest nog decennialang de  armenzorg voor de totale bevolking verzorgen, soms zelfs met katholieke Heilige Geestmeesters.

Elders versmalde hun taak: in Leiden, Delft en Schiedam werden ze de regenten van het burgerweeshuis, in Rotterdam de bestuurders van het oudemannenhuis. In Oudewater kregen zij de leiding bij de brooduitdeling, en beslisten zij over steunaanvragen van doortrekkende reizigers.

 

 

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten