vrijdag 15 maart 2019

LIEFDADIGHEIDSHOFJES


Tweede bijdrage als vrucht van sabbatverlof in Diakonie & Parochie 2015-02 

Wie stilteplekken in een drukke stad zoekt, raad ik aan een hofjeswandeling te maken. In diverse steden hebben de VVV of het Gilde dergelijke wandelingen in het assortiment. Ze voeren je langs soms prachtig gerestaureerde complexen en brengen je op ruime, stille binnenplaatsen, waarvan je het bestaan in het dichtbebouwde centrum niet vermoed had. En al lopende maak je kennis met een vorm van ouderenzorg, die eeuwenlang vooral door particulieren gepraktiseerd is. Het oudste nog bestaande hofje staat in Haarlem en is in 1395 gesticht door Dirk van Bakenes ‘voor vrouwen acht en twee mael ses’ (= zestig jaar en ouder). De witte huisjes die je nu rond de binnentuin ziet staan, zijn overigens van jonger datum. Zij zijn in 1658 gebouwd. De hofjeswandeling in Groningen brengt je zelfs langs een aantal hofjes, die pas eind negentiende eeuw zijn gesticht. Zo is het Sint Martinusgasthuis in 1880 gebouwd voor rooms-katholieke bejaarden. De bloeiperiode van hofjes lag in de zeventiende en achttiende eeuw. Toen kregen ze soms een heel monumentaal karakter. Een recent boek draagt niet voor niets de titel ‘Hofjes als paleizen’.

 

Hofjes, kameren en gasthuizen


De dikke Van Dale geeft als omschrijving van hofje: “geheel van gewoonlijk om een binnenplein gelegen kleine huisjes (vroeger onder beheer van een liefdadige stichting, meestal bewoond door bejaarde arme vrouwen).” (p. 1172) Bij kleine huisjes moet je ook echt aan kleine onderkomens denken. De Utrechtse benaming ‘kameren’ dekt de lading goed. Meer dan één kamer was het vaak niet. Bedenk, dat men in die tijd geen aparte slaapkamers kende en de mensen zittend sliepen in een bedstee. De huisjes waren ook niet altijd om een binnentuin gebouwd. Soms stonden ze gewoon aan de straat of achter een woonhuis. Maar voor de meeste instellingen gaat de omschrijving wel op. Andere benamingen dan hofje en kameren zijn ook in omloop, zoals gasthuis in Leeuwarden en Groningen, vergadering in Kampen en proveniershuis in Edam, Haarlem en Schiedam.

 

Doelgroepen


De meeste hofjes waren bestemd voor ‘oude arme, of scamele lieden’. Oud, arm en alleenstaand waren de belangrijkste criteria. Meestal betrof het vrouwen, omdat die beter zelfstandig een eigen huishouden konden voeren. Alleenstaande mannen gingen eerder naar een Oudemannenhuis. Soms werden ook twee vrouwen in één huisje geplaatst, waarbij de meer gezonde voor de meer hulpbehoevende zorgde.

Sommige hofjes waren uitdrukkelijk bestemd voor leden van een specifiek kerkgenootschap. Zo had je hofjes speciaal voor rooms-katholieke vrouwen of remonstrantse ouderen of doopsgezinden, in een tijd waarin de Nederduits Gereformeerde kerk de bevoorrechte kerk was. Zolang het hofje een particuliere stichting betrof en het bestuur niet te nauw verbonden was met de plaatselijke kerkelijke gemeenschap, was dat mogelijk. Katholieke stichters van een hofje kozen soms ook voor een andere strategie, om niet op te vallen Ze zorgden ervoor, dat het bestuur in handen kwam van mede-katholieken, terwijl ze bepaalden dat het nieuwe hofje open moest staan voor alle gezindten. Een mooi voorbeeld daarvan  biedt Johan de Bruyn van Buytewech, een schatrijke katholiek (nr. 174 in de Quote 500 van zijn tijd). Hij bestemde in 1657 zijn hele nalatenschap voor de bouw van een hofje in Den Haag voor vrouwen ‘sonder aensien van wat religie d’selve souden mogen wesen.’ Die bepaling klinkt ruimdenkender dan ze waarschijnlijk bedoeld was. Ze bood de mogelijkheid om ook katholieken op te nemen, in een tijd waarin de meeste voorzieningen louter bestemd waren voor protestanten. Daaraan hebben de regenten zich gehouden. Nog in de 19de eeuw klonk de klacht, dat dit Hofje van Nieuwkoop (Buytewech was sinds 1617 heer van Nieuwkoop) wel veel katholieke bewoonsters kende.

 
Hofje van Nieuwkoop in Den Haag
 
Andere hofjes waren speciaal bedoeld voor bepaalde beroepsgroepen, zoals hofpersoneel, onderofficieren of schippers. Haarlem kent een Brouwershofje, waarin het brouwersgilde tot het eind van de achttiende eeuw bejaarde ‘brouwersmeiden’ heeft ondergebracht.

 

Gratis, maar eerzaam gedrag


Wonen in een hofje was meestal gratis. Bij de toewijzing werd er op gelet, dat men aan de criteria voldeed. Arm betekende daarbij, dat men weinig eigen middelen had, maar men mocht geen pauper zijn. Paupers waren geen nette mensen. Van de bewoonsters werd verwacht, dat zij zich eerzaam gedroegen en in elk geval naar de kerk gingen. Soms beschikte het hofje daarvoor zelfs over een eigen kapel.

 

Preuven en proveniers


Een ‘preuve’ was vroeger het recht dat iemand had op een stukje levensonderhoud. Voor geestelijken was dat vaak een bepaald salaris, voor armen en passerende vreemdelingen het recht op gratis eten. In de reglementen van menig hofje waren ook bepalingen opgenomen, waarbij de bewoners bepaalde uitkeringen (preuven) kregen. Dat kon een hoeveelheid brood, boter en turf zijn. De bewoonsters van het St Elisabethgasthuishofje in Haarlem ontvingen op de schietdagen van de schutterij De Doelen anderhalf vat bier en een ‘vuile schotel’ (= een eenvoudige maaltijd).

Sommige bewoners van hofjes werden ‘proveniers’ genoemd. Dat waren bewoners die zich hadden ingekocht in een hofje. In ruil voor hun spaarpot kregen zij tot hun dood een plek in het hofje. Dat kon een goede of slechte deal zijn voor het hofje, afhankelijk van de tijd dat de provenier nog zou leven. Naarmate er meer proveniers kwamen, veranderde het karakter van een hofje van een liefdadigheidsinstelling voor arme ouderen naar een woonzorgcentrum avant la lettre.

 

Motieven van stichters


Waarom hebben mensen een hofje gesticht of ondersteund met een schenking? Drie complexen van drijfveren spelen een rol: godsdienstige opvattingen, statusoverwegingen en zorg voor familieleden, eigen personeel of ‘huisgenoten des geloofs’. Daarnaast wilde een enkeling zijn erfgenamen een hak zetten of een goed voorbeeld uit zijn directe omgeving navolgen. Het valt in ieder geval op, dat in sommige families meerdere hofjesstichters voorkomen. Zo had een tante van Johan de Bruyn van Buitenwegh, Elisabeth, al in 1614 een hofje in Gouda gesticht, dat tot 1961 bestaan heeft en bekend stond als een ‘klopjesnest’.

 

Memoriecultus


De eerste hofjes zijn ontstaan in de Middeleeuwen, binnen een katholieke traditie waarin naast het doen van goede werken ook het bidden voor het zielenheil de toegang tot de hemel kon bevorderen. Rijken werden aangespoord hun zondenlast te verlichten door te geven aan de armen. Armen werd gevraagd om in ruil voor een schenking te bidden voor het zielenheil van de schenker. Die memoriecultus – zo heet het bidden voor de doden – zie je ook bij de hofjes. Van de bewoonsters werd gevraagd om voor het zielenheil van de stichter te bidden. Op een enkele plek ging dat nog lang door. De bewoonsters van het Sint Paulushofje in Etten, opgericht in 1681, baden nog tot eind jaren ’60 van de vorige eeuw elke avond voor het zielenheil van de stichter, Justus de Nobelaer.

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten