Wie stilteplekken in een
drukke stad zoekt, raad ik aan een hofjeswandeling te maken. In diverse steden
hebben de VVV of het Gilde dergelijke wandelingen in het assortiment. Ze voeren
je langs soms prachtig gerestaureerde complexen en brengen je op ruime, stille
binnenplaatsen, waarvan je het bestaan in het dichtbebouwde centrum niet
vermoed had. En al lopende maak je kennis met een vorm van ouderenzorg, die
eeuwenlang vooral door particulieren gepraktiseerd is. Het oudste nog bestaande
hofje staat in Haarlem en is in 1395 gesticht door Dirk van Bakenes ‘voor
vrouwen acht en twee mael ses’ (= zestig jaar en ouder). De witte huisjes die
je nu rond de binnentuin ziet staan, zijn overigens van jonger datum. Zij zijn
in 1658 gebouwd. De hofjeswandeling in Groningen brengt je zelfs langs een aantal
hofjes, die pas eind negentiende eeuw zijn gesticht. Zo is het Sint
Martinusgasthuis in 1880 gebouwd voor rooms-katholieke bejaarden. De
bloeiperiode van hofjes lag in de zeventiende en achttiende eeuw. Toen kregen
ze soms een heel monumentaal karakter. Een recent boek draagt niet voor niets
de titel ‘Hofjes als paleizen’.
Hofjes, kameren en gasthuizen
De dikke Van Dale geeft als
omschrijving van hofje: “geheel van gewoonlijk om een binnenplein gelegen
kleine huisjes (vroeger onder beheer van een liefdadige stichting, meestal
bewoond door bejaarde arme vrouwen).” (p. 1172) Bij kleine huisjes moet je ook
echt aan kleine onderkomens denken. De Utrechtse benaming ‘kameren’ dekt de
lading goed. Meer dan één kamer was het vaak niet. Bedenk, dat men in die tijd
geen aparte slaapkamers kende en de mensen zittend sliepen in een bedstee. De
huisjes waren ook niet altijd om een binnentuin gebouwd. Soms stonden ze gewoon
aan de straat of achter een woonhuis. Maar voor de meeste instellingen gaat de
omschrijving wel op. Andere benamingen dan hofje en kameren zijn ook in omloop,
zoals gasthuis in Leeuwarden en Groningen, vergadering in Kampen en proveniershuis
in Edam, Haarlem en Schiedam.
Doelgroepen
De meeste hofjes waren
bestemd voor ‘oude arme, of scamele lieden’. Oud, arm en alleenstaand waren de
belangrijkste criteria. Meestal betrof het vrouwen, omdat die beter zelfstandig
een eigen huishouden konden voeren. Alleenstaande mannen gingen eerder naar een
Oudemannenhuis. Soms werden ook twee vrouwen in één huisje geplaatst, waarbij
de meer gezonde voor de meer hulpbehoevende zorgde.
Sommige hofjes waren
uitdrukkelijk bestemd voor leden van een specifiek kerkgenootschap. Zo had je
hofjes speciaal voor rooms-katholieke vrouwen of remonstrantse ouderen of doopsgezinden,
in een tijd waarin de Nederduits Gereformeerde kerk de bevoorrechte kerk was.
Zolang het hofje een particuliere stichting betrof en het bestuur niet te nauw
verbonden was met de plaatselijke kerkelijke gemeenschap, was dat mogelijk. Katholieke
stichters van een hofje kozen soms ook voor een andere strategie, om niet op te
vallen Ze zorgden ervoor, dat het bestuur in handen kwam van mede-katholieken,
terwijl ze bepaalden dat het nieuwe hofje open moest staan voor alle gezindten.
Een mooi voorbeeld daarvan biedt Johan
de Bruyn van Buytewech, een schatrijke katholiek (nr. 174 in de Quote 500 van
zijn tijd). Hij bestemde in 1657 zijn hele nalatenschap voor de bouw van een
hofje in Den Haag voor vrouwen ‘sonder aensien van wat religie d’selve souden
mogen wesen.’ Die bepaling klinkt ruimdenkender dan ze waarschijnlijk bedoeld
was. Ze bood de mogelijkheid om ook katholieken op te nemen, in een tijd waarin
de meeste voorzieningen louter bestemd waren voor protestanten. Daaraan hebben
de regenten zich gehouden. Nog in de 19de eeuw klonk de klacht, dat
dit Hofje van Nieuwkoop (Buytewech was sinds 1617 heer van Nieuwkoop) wel veel
katholieke bewoonsters kende.
Hofje van Nieuwkoop in Den Haag
Andere hofjes waren speciaal
bedoeld voor bepaalde beroepsgroepen, zoals hofpersoneel, onderofficieren of
schippers. Haarlem kent een Brouwershofje, waarin het brouwersgilde tot het
eind van de achttiende eeuw bejaarde ‘brouwersmeiden’ heeft ondergebracht.
Gratis, maar eerzaam gedrag
Wonen in een hofje was
meestal gratis. Bij de toewijzing werd er op gelet, dat men aan de criteria
voldeed. Arm betekende daarbij, dat men weinig eigen middelen had, maar men
mocht geen pauper zijn. Paupers waren geen nette mensen. Van de bewoonsters
werd verwacht, dat zij zich eerzaam gedroegen en in elk geval naar de kerk gingen.
Soms beschikte het hofje daarvoor zelfs over een eigen kapel.
Preuven en proveniers
Een ‘preuve’ was vroeger het
recht dat iemand had op een stukje levensonderhoud. Voor geestelijken was dat
vaak een bepaald salaris, voor armen en passerende vreemdelingen het recht op
gratis eten. In de reglementen van menig hofje waren ook bepalingen opgenomen,
waarbij de bewoners bepaalde uitkeringen (preuven) kregen. Dat kon een
hoeveelheid brood, boter en turf zijn. De bewoonsters van het St
Elisabethgasthuishofje in Haarlem ontvingen op de schietdagen van de schutterij
De Doelen anderhalf vat bier en een ‘vuile schotel’ (= een eenvoudige
maaltijd).
Sommige bewoners van hofjes werden
‘proveniers’ genoemd. Dat waren bewoners die zich hadden ingekocht in een
hofje. In ruil voor hun spaarpot kregen zij tot hun dood een plek in het hofje.
Dat kon een goede of slechte deal zijn voor het hofje, afhankelijk van de tijd
dat de provenier nog zou leven. Naarmate er meer proveniers kwamen, veranderde
het karakter van een hofje van een liefdadigheidsinstelling voor arme ouderen
naar een woonzorgcentrum avant la lettre.
Motieven van stichters
Waarom hebben mensen een
hofje gesticht of ondersteund met een schenking? Drie complexen van drijfveren
spelen een rol: godsdienstige opvattingen, statusoverwegingen en zorg voor
familieleden, eigen personeel of ‘huisgenoten des geloofs’. Daarnaast wilde een
enkeling zijn erfgenamen een hak zetten of een goed voorbeeld uit zijn directe omgeving
navolgen. Het valt in ieder geval op, dat in sommige families meerdere
hofjesstichters voorkomen. Zo had een tante van Johan de Bruyn van Buitenwegh,
Elisabeth, al in 1614 een hofje in Gouda gesticht, dat tot 1961 bestaan heeft
en bekend stond als een ‘klopjesnest’.
Memoriecultus
De eerste hofjes zijn
ontstaan in de Middeleeuwen, binnen een katholieke traditie waarin naast het
doen van goede werken ook het bidden voor het zielenheil de toegang tot de
hemel kon bevorderen. Rijken werden aangespoord hun zondenlast te verlichten
door te geven aan de armen. Armen werd gevraagd om in ruil voor een schenking
te bidden voor het zielenheil van de schenker. Die memoriecultus – zo heet het
bidden voor de doden – zie je ook bij de hofjes. Van de bewoonsters werd
gevraagd om voor het zielenheil van de stichter te bidden. Op een enkele plek
ging dat nog lang door. De bewoonsters van het Sint Paulushofje in Etten,
opgericht in 1681, baden nog tot eind jaren ’60 van de vorige eeuw elke avond
voor het zielenheil van de stichter, Justus de Nobelaer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten